lijdendvoorwerp
1 / 34
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Heb je misschien iets over voor dit goede doel?
lijdend voorwerp
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
voorzetselvoorwerp
je
heb over
voor dit goede doel
heb
iets
Slide 2 - Sleepvraag
Slide 3 - Tekstslide
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Dat
meisje
zou
ik
graag
beter
leren
kennen
Slide 4 - Sleepvraag
Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Gisteren
wandelden
we
met de honden
in de sneeuw
door het bos.
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
o
pv/wg
wg
lv
Slide 5 - Sleepvraag
Slide 6 - Tekstslide
onderwerp
lijdend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp
lijdend voorwerp
lijdend voorwerp
lijdend voorwerp
Slide 7 - Sleepvraag
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We
hebben
vanavond
een film
Slide 9 - Sleepvraag
Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
In zijn lokaal
is
de wiskundedocent
lastige vraagstukken
aan het bespreken.
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
o
pv/wg
wg
lv
Slide 10 - Sleepvraag
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.
Slide 11 - Sleepvraag
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Jesper is naar het circus geweest.
Slide 12 - Sleepvraag
Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Heeft
Bas
de meeste records
verbroken
op de sportdag?
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
ow
pv/wg
wg
lv
Slide 13 - Sleepvraag
Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Waarom
hangen
surfpakken
altijd
in de schaduw
te drogen?
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
ow
pv/wg
wg
lv
Slide 14 - Sleepvraag
Mijn vader
leer
ik
Engels
Meewerkend
voorwerp
lijdend
voorwerp
onderwerp
gezegde
Slide 15 - Sleepvraag
Bijwoordelijke bepaling
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Dit zinsdeel geeft meer informatie over een ander zinsdeel of over de hele zin.
Dit zinsdeel overkomt of ondergaat iets.
Dit zinsdeel ontvangt iets van het onderwerp.
Slide 16 - Sleepvraag
De leraar is heel erg kwaad geworden op de student.
Het naamwoordelijk gezegde bevat een werkwoordelijk deel:
alle werkwoorden inclusief het koppelwerkwoord
en een naamwoordelijk deel:
alle naamwoorden (en overige woorden) van het naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk deel van naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk deel van naamwoordeljik gezegde
is geworden
is heel erg kwaad geworden
heel erg kwaad
Slide 17 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
altijd
Het lijdend voorwerp
Waar
zet
jij
jouw racefiets
neer?
Slide 18 - Sleepvraag
Het moet niet heel veel gekker worden.
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Het
moet
niet
heel veel gekker
worden
Slide 19 - Sleepvraag
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Ik was een piraat
Slide 20 - Sleepvraag
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.
Slide 21 - Sleepvraag
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De dokter
heeft
aan de patiënt
pillen
gegeven.
Slide 22 - Sleepvraag
Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je aan je ouders geschreven?
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp
Slide 23 - Sleepvraag
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De juf
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.
Slide 24 - Sleepvraag
Waar of niet waar:
Als het werkwoord 'zijn' in de zin staat, heb je altijd te maken met een nwg.
Als het werkwoord 'zijn' in de zin staat, heb je altijd te maken met een nwg.
Slide 25 - Open vraag
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Mijn zus zal verdrietig zijn.
Ik ben toen in Spanje geweest.
Iedereen wil gelukkig worden.
De deelnemers hebben niet kunnen slapen.
De straten zijn wit gebleven.
Slide 26 - Sleepvraag
6b. Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Heb
jij
weleens
voor iemand
een cadeau
in een webwinkel?
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
gekocht
o
pv/wg
wg
lv
mv
Slide 27 - Sleepvraag
WWG of NWG?
De leerlingen zijn vandaag erg verdrietig.
De leerlingen zijn vandaag erg verdrietig.
Slide 28 - Open vraag
Slide 29 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp doet iets
Het onderwerp is iets.
Slide 30 - Sleepvraag
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
1
2
3
4
5
6
Slide 31 - Sleepvraag
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Dat
meisje
zou
ik
graag
beter
leren
kennen
Slide 32 - Sleepvraag
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.
Slide 33 - Sleepvraag
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan Mathijs de Ligt
gegeven.
