Geschiedenis 2.2 en 2.3

Geschiedenis hoofdstuk 2:
Staatsinrichting voor en na de grondwet van 1848
Politieke stromingen
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Geschiedenis hoofdstuk 2:
Staatsinrichting voor en na de grondwet van 1848
Politieke stromingen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet hoe de staatsinrichting veranderde met de grondwet van 1848
- Je kent de politieke stromingen Liberalisme, Socialisme, Confessionelen
- Je kunt uitleggen wat deze stromingen inhielden, waar ze voor en tegen waren.

Slide 2 - Tekstslide

De macht van de koning
Willem I was zowel staatshoofd als regeringsleider. Hij had dus veel macht. Het volk was niet tevreden over Willem I en dus werd hij opgevolgd door Willem II.

Deze wilde graag koning blijven en geen revolutie zoals in bijvoorbeeld Duitsland.

Daarom gaf hij de opdracht een nieuwe grondwet te schrijven. 

Slide 3 - Tekstslide

Vóór 1848 - Willem I

weinig democratie
Koning bijna alle macht
- benoemde ministers
- kon wetten maken
- 1e & 2e kamer niet door volk gekozen
- censuskiesrecht (mannen die bepaalde belasting betaalden mochten stemmen)

Ná 1848 - Willem II

meer democratie
parlement alle macht ipv koning
- parlement maakt wetten
-parlement controleert koning
- bevolking kiest 2e kamer en 1e kamer (direct/indirect)
- censuskiesrecht

Slide 4 - Tekstslide

Koning Willem 1 koos zelf zijn ministers en kon ze ontslaan
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

In 1848 veranderde Thorbecke in opdracht van de koning de grondwet.
Wat stond er niet in de grondwet van 1848?
A
koning kreeg minder macht
B
minister kregen meer macht
C
ministers kregen minder macht
D
koning werd onschendbaar

Slide 6 - Quizvraag

9

Slide 7 - Video

01:01
Wat is een republiek?
A
Land zonder koning
B
Land met een koning

Slide 8 - Quizvraag

02:13
Wie was de leider van de Fransen en baas in Nederland tot 1815?
A
Lodewijk XVI
B
Napoleon
C
Willem V

Slide 9 - Quizvraag

03:31
Waarom had Willem I veel macht?

Slide 10 - Open vraag

04:30
Hoe wilde Willem I het land verenigen?
A
Door de industrialisatie te gebruiken voor economische groei
B
Door iedereen dezelfde taal te laten spreken
C
Door de katholieken te verplichten protestants te worden
D
Door de Belgen te dwingen mee te betalen aan de oorlogen

Slide 11 - Quizvraag

07:31
Willem I had de macht om zelf wetten te maken, maar spreekt toch van een democratie. Waarom is dit tegenstrijdig?

Slide 12 - Open vraag

09:44
Noem een reden van de Belgen om in opstand te komen tegen Willem I

Slide 13 - Open vraag

12:33
Waar bestaat het parlement uit?
A
De ministers en de koning
B
De Eerste en Tweede Kamer
C
De minister-president en de Tweede Kamer
D
De koning en de Staten-Generaal

Slide 14 - Quizvraag

13:17
Wat houdt de ministeriële verantwoordelijkheid in?

Slide 15 - Open vraag

14:11
Wat betekent 'parlementaire democratie'?

Slide 16 - Open vraag

Politieke stromingen
Liberalisme
Socialisme
Confessionelen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Wat is het liberalisme?
A
Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk gelijkheid voor alle burgers.
B
Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor alle burgers.
C
Economische stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor alle burgers.
D
Economische stroming die opkomt voor zoveel mogelijk gelijkheid voor alle burgers.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van het Liberalisme?
A
Persoonlijke vrijheid
B
Weinig regels voor de economie
C
Actieve rol van de overheid
D
Passieve rol van de overheid

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Wat is socialisme?
A
Streven naar een samenleving met zoveel mogelijk vrijheid
B
Streven naar een maatschappij zonder bestuur
C
Streven naar een samenleving waarin mensen een bestuur kiezen
D
Streven naar een samenleving met zoveel mogelijk gelijkheid

Slide 22 - Quizvraag

Wie zijn de aanhangers van het socialisme?
A
Arbeiders
B
Boeren
C
Rijke burgers
D
Adel

Slide 23 - Quizvraag

Wat hoort bij het socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Video

Wat zijn confessionelen?
A
Politieke partijen met een godsdienst
B
Rijke burgers met invloed
C
Liberalen die meer vrijheid willen
D
Leden van de Eerste Kamer

Slide 26 - Quizvraag

Wat past bij confessionelen?
A
Vrijheid
B
Geloof
C
Gelijkheid

Slide 27 - Quizvraag


Confessionelen willen dat ..
A
Overheid zich zo min mogelijk bemoeit met de mensen
B
Overheid zich meer bemoeit met de mensen
C
Overheid overwinnen door middel van een revolutie
D
Overheid moet zich houden aan de regels van de Bijbel

Slide 28 - Quizvraag

4

Slide 29 - Video

01:52
Waarom waren veel arbeiders niet blij met deze ' sociale wet' ?

Slide 30 - Open vraag

02:13
Noem een voorbeeld van een vrijheid waar de liberalen voor stonden.

Slide 31 - Open vraag

02:38
Leg uit waarom het censuskiesrecht niet democratisch was.

Slide 32 - Open vraag

04:15
Waarom wilden de confessionelen dat hun scholen geld kregen van de overheid?

Slide 33 - Open vraag

Socialisme

Liberalisme
Vrijheid
Gelijkheid
Arbeiders
Fabriekseigenaren
Vrije markt
Sterke overheid

Slide 34 - Sleepvraag

Welk onderdeel vind je na deze les nog moeilijk?
Staatsinrichting voor en na 1848
Politieke stromingen
De sociale kwestie

Slide 35 - Poll

Einde van deze les
Opdracht:
Maak de oefenvragen over het onderdeel dat je het meest lastig vindt, te vinden via Teams.

Slide 36 - Tekstslide