27/03 t/m 02/04 3HV Frans

Programme
Andere opzet
Les hier in LessonUp
Lessen live 1x per week
Je ontvangt hier uitleg en voorbeelden
Je levert de opdrachten in op een vaste manier
Neem deze les als leidraad 
Hier staat wat je moet doen en hoe
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programme
Andere opzet
Les hier in LessonUp
Lessen live 1x per week
Je ontvangt hier uitleg en voorbeelden
Je levert de opdrachten in op een vaste manier
Neem deze les als leidraad 
Hier staat wat je moet doen en hoe

Slide 1 - Tekstslide

Werkwijze
  • Je krijgt van je groepsdocent elke week een weekplanning
  • Voor Frans staat hier je huiswerk op in je werkboek
  • Ook staat er een link naar LessonUp
  • Je volgt elke week de les in LessonUp
  • Hier krijg je uitleg en oefenvragen
  • Ook staat hier precies welke opdrachten je moet maken
  • Elke week een online les met instructie en uitleg

Slide 2 - Tekstslide

Werkwijze inleveren opdrachten
  • Je maakt je opdrachten in je boek
  • Als je klaar bent maak je een foto van alle opdrachten
  • Deze foto's plak je op volgorde in een Worddocument
  • Je noemt je Worddocument Naam Klas Week Vak
  • Je stuurt je Wordbestand naar mij
  • Je krijgt een antwoordenblad in de mail

Slide 3 - Tekstslide

Deze week
Wat ga je deze week leren en doen:

  • je leert vragen te stellen
  • je maakt controlevragen in LessonUp
  • je maakt opdrachten om te oefenen 
  • je herschrijft een stukje tekst met hulp van de phrases-clés

Slide 4 - Tekstslide

Onderwerpen
Grammaire
  • zinnen vragend maken
  • oefenen
Inleveropdracht 34d
  • Donderdag 26 maart inleveren?
  • Uitleg en inhoud verder in de presentatie





Slide 5 - Tekstslide

Toets Chapitre 3
Vrijdag 3 april 2020

Grammaire
  • futur
  • vragen stellen
Vocabulaire
Phrases-clés






Slide 6 - Tekstslide

Le futur simple
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je: zullen

       "Morgen zal ik vrij hebben: dan is het zaterdag"
       "Demain je serai libre: ce sera samedi"

Slide 7 - Tekstslide

Le futur simple - stappenplan
regelmatige ww er, ir, re
       1 - bepaal wat het hele werkwoord is
       2 - eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af
       3 - plak de juiste uitgang van de futur er achter
     

Slide 8 - Tekstslide

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op ir        - op er                   -op re
Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras
Il/elle/on  choisira           mangera              prendra
Nous         choisirons      mangerons         prendrons
Vous          choisirez         mangerez           prendrez
Ils                choisiront      mangeront          prendront

Slide 9 - Tekstslide

Le futur s.: onregelmatige ww.
  • Bij zes werkwoorden is de stam onregelmatig
  • être - je serai
  • avoir - j'aurai
  • faire - je ferai
  • aller - j'irai
  • pouvoir - je pourrai
  • voir - je verrai
Tip!
Schrijf dit rijtje in je boek als aantekening

Slide 10 - Tekstslide

poser une question

 blz. 44 TB

Vragen stellen op 3 manieren:


  • vraagteken
  • inversie
  • met est-ce que

Slide 11 - Tekstslide

Poser une question
Vous avez vu le film.
  1. Vous avez vu le film?
  2. Avez-vous vu le film?
  3. Est-ce que vous avez vu le film?

Slide 12 - Tekstslide

Poser une question
Elle joue au foot.
  1. Elle joue au foot?
  2. Joue-t-elle au foot?
  3. Est-ce qu' elle joue au foot?

Slide 13 - Tekstslide

Poser une question
Tu fais du sport. (quand)-> vraagwoord
  1. Tu fais du sport quand?
  2. Quand fais-tu du sport?
  3. Quand est-ce que tu fais du sport?

Slide 14 - Tekstslide

Poser une question
Zonder vraagwoord:
- gewone zin, vragend uitgesproken
- est-ce que + gewone zin
- omkering onderwerp en persoonsvorm = inversie

Met vraagwoord:
- vraagwoord + est-ce que + gewone zin

Slide 15 - Tekstslide

poser une question (1)

Zonder vraagwoord:
1. Zin + ?
BV: Vous avez des tomates?

2. Est-ce que + zin + ?
BV: Est-ce que vous avez des tomates?

3. Inversie + zin + ?
BV: Avez-vous des tomates?
Let op!  
Inversie is het omdraaien van het onderwerp en de persoonsvorm. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.

Inversie mag alleen als het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is.
Dus géén namen of zelfstandig naamwoord.



Slide 16 - Tekstslide

poser une question

lees blz 44 TB

Vraagwoorden
  • qui = wie
  • pourquoi = waarom
  • quand = wanneer
  • où = waar
  • qu'est-ce que = wat
  • combien = hoeveel
  • comment = hoe
  • het vraagwoord quel / quelle / quels / quelles

Slide 17 - Tekstslide

Welk vraagwoord is correct?
……… va à la fète de Yann?
A
comment
B
C
qui
D
quand

Slide 18 - Quizvraag

.............. tu vas faire ce weekend?
A
quand
B
qu'est-ce que
C
combien
D
quel

Slide 19 - Quizvraag

......... tu partiras en vacances?
A
quand
B
qui
C
D
comment

Slide 20 - Quizvraag

Ton jean est beau. il a coûté ...............?
A
qu'est-ce que
B
comment
C
combien
D
quelle

Slide 21 - Quizvraag

Is het 'quel/quelle/quels/quelles'
............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 22 - Quizvraag

............. sont les meilleures notes de classe?
A
quelles
B
quel
C
quels
D
quelle

Slide 23 - Quizvraag

............... est la ville la plus belle: Amsterdam ou Paris?
A
quel
B
quels
C
quelles
D
quelle

Slide 24 - Quizvraag

Opdrachten
Opdracht 31 + 32 + 33 + 34d (inleveropdracht)

Opdracht 34d 
  • je moet een stukje herschrijven
  • Havo-> informatie vervangen met eigen informatie
  • VWO -> informatie toevoegen uit de Phrases-clés
  • inleveren 26-03 (SO-cijfer)

Slide 25 - Tekstslide