In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Thema 7 Planten
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Herhalen
Uitleg basisstof 7.5
Aan het werk
Slide 2 - Tekstslide
Vrouwelijke bloem
Mannelijke bloem
Meeldraden
Stamper
Slide 3 - Sleepvraag
kelkblad
stamper
meeldraad
kroonblad
Slide 4 - Sleepvraag
Mannelijk voortplantingsorgaan van een bloem
Vrouwelijk voortplantingsorgaan van een bloem
Mannelijke geslachtscellen bij bloemen
Vrouwelijke geslachtscellen bij bloemen
Eicellen
Stuifmeelkorrels
Meeldraden
Stamper
Slide 5 - Sleepvraag
Wat is bevruchting bij planten?
A
als een plant een vrucht heeft
B
als de kern van de stuifmeelkorrel samensmelt met de kern van de eicel
C
als een boom appels heeft
D
Als een plant stuifmeelkorrels heeft
Slide 6 - Quizvraag
Welk deel van de plant is bedoeld om insecten te lokken?
A
Kelkbladeren
B
Kroonbladeren
C
Bloembodem
D
Stamper
Slide 7 - Quizvraag
Bouw van een Blad
Bladschijf
Zijnerf
Bladmoes
Bladsteel
Hoofdnerf
Slide 8 - Sleepvraag
's nachts doen planten aan fotosynthese
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
De formule van fotosynthese
Wat de plant nodig heeft voor fotosynthese.
Komt vrij na de fotosynthese.
Koolstofdioxide
Water
Glucose
Licht
Zuurstof
Slide 10 - Sleepvraag
In de afbeelding zijn chrysanten getekend.
Kan bij chrysanten in de bladeren fotosynthese plaatsvinden? En in de stengels? En in de wortels? En in de bloemen?
wel fotosynthese
geen fotosynthese
bladeren
stengels
wortels
bloemen
Slide 11 - Sleepvraag
Wie doen er aan verbranding?
A
Alleen consumenten
B
Alleen producenten
C
Alleen reducenten
D
Alle levende organismen
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de stroomrichting van de houtvaten?
A
Omhoog
B
Omlaag
Slide 13 - Quizvraag
Wat vervoeren de houtvaten?
A
water en mineralen
B
water en glucose
C
water en zuurstof
D
water
Slide 14 - Quizvraag
Bastvaten In welke richting verloopt het transport in bastvaten?
A
Van de bladeren naar de wortels.
B
Van de bladeren naar alle delen van de plant.
C
Van de wortels naar de bladeren
D
Van de wortels naar alle delen van de plant.
Slide 15 - Quizvraag
Wat vervoeren de bastvaten?
A
water en mineralen
B
water en glucose
C
water en zuurstof
D
water
Slide 16 - Quizvraag
= niet hetzelfde dna
Slide 17 - Tekstslide
Leerdoelen
-Je kunt omschrijven wat bestuiving is.
-Je kunt de kenmerken van insectenbloemen en van windbloemen noemen.
-Je kunt beschrijven hoe bevruchting bij zaadplanten verloopt.
Tip: maak onder de les aantekeningen
Slide 18 - Tekstslide
Bestuiving
= Stuifmeelkorrels van een bloem komen op de stamper van een bloem van dezelfde soort.
Er zijn 2 manieren van bestuiving:
-via insecten
-via de wind
Slide 19 - Tekstslide
Insectenbloemen
Bestuiving door insecten -> insectenbloemen
Aangetrokken door:
Nectar
Grote opvallende kroonbladeren
Geur
Stuifmeelkorrels zijn ruw en kleverig --> daardoor blijven ze makkelijk plakken aan de rug van het insect. Insect verplaatst en verspreidt de stuifmeelkorrels
Meeldraden en stamper in de bloem.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Windbloemen
Bestuiving door wind -> windbloemen
Kleine onopvallende bloemen
kroonbladeren zijn meestal groen
Maken veel stuifmeel
Wind blaast de stuifmeelkorrels weg, daardoor veel stuifmeel nodig. Zodat ze op de juiste plek komen. Stuifmeelkorrels zijn licht en glad. (daardoor zweven ze makkelijk)
Meeldraden hangen vaak buiten de bloem. Stampers zijn groot en steken vaak buiten de bloem uit.
Slide 22 - Tekstslide
Bevruchting bij planten
-Stuifmeel landt bovenop de stamper
-Stuifmeelkorrel maakt een stuifmeelbuis
-Stuifmeelbuis groeit naar de eicel
(in het vruchtbeginsel)
-Kern van de stuifmeelkorrel versmelt met de
kern van een eicel (bevruchting)
Slide 23 - Tekstslide
Veranderingen na bevruchting
kroonbladeren vallen af
kelkbladeren verschrompelen --> kroontje
bevruchte eicel ontwikkelt zich tot zaad
vruchtbeginsel ontwikkelt zich tot vrucht
Vruchtbeginsel niet bevrucht = vrucht zonder zaad
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Aan het (huis)werk
Lees blz. 58 t/m 70
Maak opdracht 1, 2, 4, 5, 7, 8
Klaar?
-Lees "om te onthouden" en vertel het in eigen woorden na