Herhalingsles

Herhalingsles
13,26,39,52
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalingsles
13,26,39,52

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je alleen de ik-vorm?
A
Bij ik, hij, zij het en wij
B
Bij het hele werkwoord
C
Bij de ik-vorm en je achter de persoonsvorm
D
Bij ik en wij

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de ik-vorm + t?
A
Bij de ik-vorm
B
Bij ik, hij, zij, jij, u en het
C
Bij hij, zij, jij, u
D
Bij wij

Slide 7 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben of zijn.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld voltooid deelwoord - sterk werkwoord:
  • gelopen
  • geslapen
  • bedrogen
  • Voorbeeld voltooid deelwoord - zwak werkwoord:
  • gemaakt
  • gegooid
  • verhuisd
Voltooid deelwoord

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Mijn zusje ___________ (rijden) 's ochtends vaak te hard (t.t).

Slide 12 - Open vraag

Hij _________ (verdienen) van alles (t.t).

Slide 13 - Open vraag

Mijn broertjes __________ (verkopen) het juiste spelletje (v.t.).
A
Verkoopte
B
Verkocht
C
Verkoopde
D
Verkochtte

Slide 14 - Quizvraag

Dat meisje _________ (verbranden) gisteren haar vingers.
A
verbrande
B
verbrand
C
verbrandde
D
verbrandden

Slide 15 - Quizvraag

Beantwoorden - vul in: v.t. + v.d van beantwoorden

Slide 16 - Open vraag

Mixen - vul in: v.t. + v.d.

Slide 17 - Open vraag

uitladen - hij laadt uit - hij laadde uit
hij heeft uitgeladen

Slide 18 - Open vraag

betekenen - hij .. (t.t.) - hij .. (v.t.) - hij heeft .. (volt. dw.)

Slide 19 - Open vraag

Engelse werkwoorden
  • Je schrijft ze op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden (ik mail, hij mailt, ik mailde, ik heb gemaild) 
    Mailen - en --> l - ik mailde
  • Soms haal je -n van het werkwoord af om de ik-vorm te krijgen.
racen - ik race (niet: ik rac) - hij racet 
timen - ik time (niet: ik tim) - hij timet

Slide 20 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 21 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Jij (deleten v.t.)
A
delete
B
C
deletete
D
delete

Slide 22 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
  • Bij verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. 
  • 't ex kofschip
  • Ja? + te(n)
  • Nee? + de(n)

racen
timen

Slide 23 - Tekstslide

Les 26


Hoe weet je of je woorden aan elkaar of los schrijft?

Slide 24 - Tekstslide

Lesdoelen
*Je leert wanneer je woorden aan elkaar schrijft.
* Je leert wanneer je een tussenklank gebruikt.
*Je leert wanneer je een koppelteken gebruikt.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide