In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Nederlandse klankensysteem
16 klinkers (vowels)
5 korte klinkers: a, o, i, e, u:
kat, vos, zit, ben, kus
Slide 1 - Tekstslide
Inquiry question (lesdoel)
-What are the different sounds in Dutch?
-How do they sound? -What is the connection between the sound and the spelling?
Slide 2 - Tekstslide
klanken in het Nederlands
lange klinkers (vowels)
aa, ee, ie, i, ij, oo, uu, eu, oe:
aap, lees, bier, lip, ijs, boos, muur, reus, boer
Slide 3 - Tekstslide
Klanken in het Nederlands
20 medeklinkers (consonants)
p,b,d, t, v, f, w, z, s, g, h, k, ch, j/y, l, r, m, n, ng
Slide 4 - Tekstslide
Practise on your own: klanken
Slide 5 - Tekstslide
Klanken o/oo
Bos-boos
bom-boom
word-woord
zon-zoon
Klanken a/aa
kas-kaas
man-maan
bal-baal
Slide 6 - Tekstslide
Klanken f/v
Feest vieren-celebrate
Je verjaardag vieren-celebrate your birthday
Gefeliciteerd-congratulations
Hoe oud ben jij? Ik ben vierenveertig jaar.
Slide 7 - Tekstslide
Watch the following video
and answer the question: which 7 famous Dutch objects/words are spelled in Dutch? Please write the answers down and hand them to your teacher when you are done.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
A sentence in Dutch
Ik loop.
I walk.
Ik loop naar huis.
I walk home.
Ik loop nu naar huis. OR Nu loop ik naar huis.
I walk home now.
Slide 10 - Tekstslide
normale zin in NL=normal sentence in ENG
Hij kijkt voetbal.
He watches football.
How do you find the verb?
1. Turn it into a question. The verb will be the first word.
2. Put it into past tense. The word that changes is the verb.