HV1 Taalverzorging 27 verleden tijd

Welkom HV1S
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom HV1S

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Huiswerkopdracht nakijken
  2. Terugblik vorige les: taalverzorging 27: persoonsvorm tegenwoordige tijd
  3. Taalverzorging 27: persoonsvorm verleden tijd
  4. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1 nakijken
a verschanst
 b vergist
 c kletst
 d roepen op
 e belast
 f Spreekt
 g mist, opschiet
 h respecteert, groeien
Opdracht 2 nakijken
a wed, raadt
 b benijdt
 c wendt, wordt
 d ontvreemdt



Slide 4 - Tekstslide

Wat is de hoofdregel voor de spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd?
A
't kofschip of 't sexy fokschaap
B
op gevoel
C
ik-vorm + t
D
stam + t

Slide 5 - Quizvraag

Als er jij in de zin achter de persoonsvorm staat of als je je in jij kunt veranderen, dan krijgt de persoonsvorm tegenwoordige tijd geen t.
A
waar
B
niet waar
C
wat!?

Slide 6 - Quizvraag

Als de zin in de gebiedende wijs staat, dan krijgt de persoonsvorm tegenwoordige tijd altijd een t.
A
waar
B
niet waar
C
wat!?

Slide 7 - Quizvraag

Je kunt bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd altijd dt krijgen.
A
waar
B
niet waar
C
wat!?

Slide 8 - Quizvraag

Bij werkwoorden die lijken op een voltooid deelwoord, omdat ze beginnen met ge-, be- of ver, pas je gewoon de regels van de persoonsvorm tegenwoordige tijd toe, dus ik-vorm + t.
A
waar
B
niet waar
C
wat!?

Slide 9 - Quizvraag

Ik gebruik de persoonsvorm tegenwoordige tijd wanneer er (1) geen hulpwerkwoord in de zin staat en wanneer (2) de tijd niet uit de zin blijkt door een woord als gister.
A
waar
B
niet waar
C
wat!?

Slide 10 - Quizvraag

Taalverzorging 27: persoonsvorm verleden tijd

Doel: Je leert de persoonsvorm in de verleden tijd correct spelen. 


Slide 11 - Tekstslide

Bij de spelling persoonsvorm verleden tijd maakt het uit of je een sterk of een zwak werkwoord hebt.
A
waar
B
niet waar
C
wat!?

Slide 12 - Quizvraag

Wat kan een
zwak werkwoord?
A
veranderen in de verleden tijd
B
niet veranderen in de verleden tijd

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn
sterke werkwoorden?
A
lopen - wandelen - fietsen
B
lopen - zwemmen- sluiten
C
wandelen - fietsen- zwemmen
D
zwemmen - fietsen- lopen

Slide 14 - Quizvraag

Hoe spel je de persoonsvorm verleden tijd?
A
met 't sexy fokschaap (of met 't kofschip )
B
op gevoel
C
ik-vorm of ik-vorm + t
D
stam + d

Slide 15 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 16 - Tekstslide

Het meisje ... (begeleiden) de vrouw naar huis gisteren.
A
begeleidde
B
begeleidden
C
begeleiden
D
begeleide

Slide 17 - Quizvraag

Hij ... (racen) naar huis om op tijd te zijn voor het Sinterklaasjournaal.
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 18 - Quizvraag

Wij ... (blijven) gisternacht nog lang feesten.
A
bleef
B
blijfden
C
blijven
D
bleven

Slide 19 - Quizvraag

De klasgenoot ... (timen) de tijd van de pitch.
A
timede
B
timde
C
timmde
D
timdde

Slide 20 - Quizvraag

Hij ... (bedienen) de gasten aan tafel.
A
bediendden
B
bediende
C
bedienden
D
bedienden

Slide 21 - Quizvraag

Tom ... (deleten) snel de rare foto's van zijn telefoon.
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 22 - Quizvraag

Een aantal jaren geleden ... (kamperen) wij op Vlieland.
A
kamperen
B
kampeerden
C
kampeerdden
D
kampeerde

Slide 23 - Quizvraag

Marc ... (niezen) toen hij peper in zijn neus kreeg.
A
niestte
B
nieste
C
niesde
D
niesden

Slide 24 - Quizvraag

Mijn broertjes ... (lusten) vroeger nooit spruitjes.
A
lussen
B
lusden
C
lustte
D
lustten

Slide 25 - Quizvraag

Vorige week ... (lopen) zij nog hand in hand.
A
loopten
B
liepen
C
liepden
D
looptten

Slide 26 - Quizvraag

Zij ... (downloaden) het document op haar laptop.
A
downloadde
B
downloade
C
downloadden
D
downloaden

Slide 27 - Quizvraag

De oude man ... (versturen) vanmorgen de brief.
A
verstuurt
B
verstuurd
C
verstuurde
D
verstuurdde

Slide 28 - Quizvraag

Hij ... (wachten) op de bus.
A
wachte
B
wacht
C
wachtte
D
wachtten

Slide 29 - Quizvraag

Gisteren ... (verhuizen) we naar Waalwijk.
A
verhuisten
B
verhuistten
C
verhuisdden
D
verhuisden

Slide 30 - Quizvraag

De operazangeres ... (zingen) de sterren van de hemel.
A
zong
B
zongen
C
zingde
D
zingden

Slide 31 - Quizvraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 7 december
  • Huiswerk: maken opdr. 6, 7 en 8 (p. 112-113) + leren theorie p. 110 en 112
  • Meenemen: LAPTOP, boek, leesboek, schrift, pen en plenda
  • Programma: taalverzorging 28

Slide 32 - Tekstslide