Het dierenrijk is het meest verwant met het rijk van de schimmels. Iets wordt gezien als dier wanneer ze met zintuigen uitgerust zijn, ze meercellig zijn, ze hun energie uit organisch materiaal trekken en ze zuurstof nodig hebben voor hun stofwisseling.
Dieren worden onderverdeeld in verschillende categorieën: vissen, reptielen, amfibieën, zoogdieren en insecten.
Insecten: Hun lijf bestaat uit drie delen: een kop, een borststuk en een achterlijf. Een ander kenmerk van een insect is dat het zes poten heeft. Beestjes zoals spinnen, mijten en teken hebben acht poten. Daarom horen ze niet bij de insecten.
Zoogdieren: Zoogdieren (Mammalia) vormen een klasse van warmbloedige, meestal levendbarende gewervelde dieren die hun jongen zogen: de moederdieren produceren melk en voeden hiermee hun jongen. Ze zijn deel van de Amniota en zijn als zodanig het nauwst verwant aan de reptielen en vogels.
Vissen: Vissen zijn in water levende, gewervelde dieren die zich voortbewegen met behulp van vinnen en ademhalen door middel van kieuwen. De meeste vissen hebben een gestrekt, spoelvormig lichaam met vinvormige ledematen en een afgeplatte staart.
Amfibieën: De amfibieën (Amphibia) vormen een klasse van gewervelde, koudbloedige dieren met een naakte, relatief gladde huid. De naam amfibie is afgeleid van het Griekse amphí-bios, wat dubbel-levend betekent. Dit verwijst naar de levenswijze van amfibieën: ze kunnen zowel in het water als op het land overleven.
Reptielen: Eigenlijk is het woord reptielen een verzamelnaam van een heleboel dieren: slangen, hagedissen, schildpadden en krokodillen. Reptielen zijn allemaal koudbloedig. Ook zijn ze allemaal gewerveld. Dat betekent dat ze allemaal een ruggengraat en andere botten hebben.
Zwijn sporen -> Overdag houden zwijnen zich liever gedeisd. Je kunt dan wel makkelijk sporen van ze vinden. Zwijnen houden bijvoorbeeld van om te wroeten in de grond, op zoek naar knollen en regenwormen. Goed voor de bossen, want zo komen er allebei mineralen vrij die de zaten beter laten ontkiemen.