Afweer herhaling

Herhaling 
Thema afweer
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 
Thema afweer

Slide 1 - Tekstslide

De SPECIFIEKE afweer is specifiek omdat
A
Er heel gericht slechts tegen 1 ziekteverwekker een reactie volgt
B
Deze door specifieke cellen wordt uitgevoerd
C
Alleen jij op dat moment een afweerreactie nodig hebt

Slide 2 - Quizvraag

Ik ben een groot eiwitmolecuul
Ik word door een geactiveerde B-cel gemaakt
Ik kan ziekteverwekkers neutraliseren
Na infectie blijf ik ter bescherming nog in het bloed
Ik ben een...
A
antigeen
B
antistof

Slide 3 - Quizvraag

Wat is waar
1 - Antigenen zijn afkomstig van de ziekteverwekker
2 - Antigenen worden herkend door fagocyten (macrofagen)
3 - Een antigeen is maar een klein stukje van de ziekteverwekker
A
waar = 1, 2 en 3
B
waar = 1 en 3
C
waar = 2 en 3
D
waar = 2

Slide 4 - Quizvraag

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

antigeen presentatie
A
fagocyt (macrofaag)
B
T-cel
C
B-cel

Slide 5 - Quizvraag

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

antistofproductie
A
fagocyt (macrofaag)
B
T-cel
C
B-cel

Slide 6 - Quizvraag

Gebruik BiNaS 84J3
Aangeboren 
(niet-specifieke) afweer
Verworven 
(specifieke) afweer
Huid
Koorts
Macrofagen
Fagocyten
Antistoffen
T-cellen
B-cellen
Geheugencellen
Lysozymen

Slide 7 - Sleepvraag

Zet de gebeurtenissen in de goede volgorde. Het gaat hier om een B-lymfocyt. Eén hoort er niet bij.
1
2
3
4
Herkenning van de ziekteverwekker
Celdeling 
Productie van antistoffen
Ontwikkeling tot plasmacel
Lekprikken van geïnfecteerde cellen

Slide 8 - Sleepvraag

Zet de gebeurtenissen in de goede volgorde. Het gaat nu om een T-lymfocyt. Eén hoort er niet bij.
1
2
3
4
Herkenning van de ziekteverwekker
Productie van antistoffen
Ontwikkeling tot T-helpercel en cytotoxische T-cel
Lekprikken van geïnfecteerde cellen
Celdeling

Slide 9 - Sleepvraag

Lymfocyten ontstaan uit stamcellen in het rode beenmerg. Waar ontwikkelen de T-cellen zich verder in?
A
In het rode beenmerg
B
Lymfeknopen
C
Thymus

Slide 10 - Quizvraag

Welke cellen behoren tot de lymfocyten?
A
B-cellen en T-cellen
B
Macrofagen en granulocyten
C
Fagocyten en Macrofagen
D
Alle genoemde cellen

Slide 11 - Quizvraag

antiserum
vaccin
Natuurlijke passieve immuniteit
Natuurlijke actieve immuniteit
Kunstmatige actieve immuniteit
Kunstmatige passieve immuniteit

Slide 12 - Sleepvraag

1
2
5
3
4
Virus dringt de cel binnen en valt uiteen
Virus DNA wordt vermenigvuldigd en viruseiwit wordt gemaakt
Nieuwe virussen verlaten de cel
Virus Hecht aan de cel
Virus DNA dringt de celkern binnen

Slide 13 - Sleepvraag

Welke behandeling werkt tegen de griepverwekker?
A
Rust en veel drinken
B
Paracetamol
C
Antibiotica
D
Geen van de genoemde

Slide 14 - Quizvraag

Bloedgroepen

Slide 15 - Tekstslide

Hoe bepaal je of bloed gaat klonteren?
1. welke antistoffen heeft de ontvanger?   (antistof A of B of allebei of niets)

2. welke antigenen heeft de donor? (A of B of allebei of niets)

3. als er twee op elkaar passen kan er geen bloedtransfusie plaatsvinden (want dan is er klontering van het donorbloed)
De regel is: De ontvanger mag géén antistoffen in het plasma hebben tegen het antigeen op de bloedcellen van de donor.

Slide 16 - Tekstslide

Verdeling bloedgroepen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 19 - Quizvraag

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antistof A
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 20 - Quizvraag

Bepaal de bloedgroep van de donor en van de ontvanger als er het volgende gebeurt:
Antistof-A erbij: klontering
Antistof-B erbij: klontering

A
Donor=A Ontvanger is O
B
Donor=AB Onvanger is O
C
Ontvanger=AB Donor is O
D
Donor=B Ontvanger=A

Slide 21 - Quizvraag

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 22 - Quizvraag

Antistoffen en resusfactor
Na de geboorte wordt soms bij kinderen de ziekte HZPG (= hemolytische ziekte bij pasgeborenen) vastgesteld. Bij HZPG worden rode bloedcellen van het kind afgebroken doordat de moeder antistoffen heeft gevormd tegen antigenen in het membraan van de rode bloedcellen van het kind. Meestal ontstaat HZPG door resusantagonisme. Het aantal gevallen van HZPG is sinds 1969 sterk afgenomen. Toen werd het mogelijk om Rh--vrouwen met antistoffen (anti-D) in te spuiten: de resusprofylaxe. Het doel van de profylaxe is te voorkomen dat de moeder antistoffen gaat vormen wanneer antigenen van het kind in haar bloed komen.

Slide 23 - Tekstslide


1 een resusnegatieve vrouw wordt ingespoten met anti-D bij het begin van elke zwangerschap als haar man resusnegatief is,
2 kort voor de bevalling wordt een resusnegatieve vrouw ingespoten met anti-D als haar man resuspositief is,
3 direct na de bevalling wordt een resusnegatieve vrouw ingespoten met anti-D als haar man resusnegatief is,
4 direct na de bevalling wordt een resusnegatieve vrouw ingespoten met anti-D als het kind resuspositief is,
Wat is juist?
A
Bewering 1
B
Bewering 2
C
Bewering 3
D
Bewering 4

Slide 24 - Quizvraag