16.3 dl2 + 16.4 Immuniteit, allergieën en medicijnen kl

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
21.4 Immuniteit, allergieën en medicijnen
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
21.4 Immuniteit, allergieën en medicijnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze lessonup:
- Kort herhalen 16.3: Specifieke afweer
- 16.3 dl2: Antistoffen
- 16.4: Immuniteit, allergieën en medicijnen

Slide 2 - Tekstslide

Specifieke afweer

Slide 3 - Tekstslide

Sleep de juiste tekst naar de juiste afbeelding.
B-cellen ontstaan in
B-cellen ontwikkelen in 
T-cellen ontstaan in
T-cellen ontwikkelen in

Slide 4 - Sleepvraag

Welke cellen starten de specifieke (verworven) afweer?
A
T-cellen
B
B-cellen
C
antistoffen
D
rode bloedcellen

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Antistoffen (Immunoglobulinen)
Elke antistof (Ig) bestaat uit twee zware en twee lichte eiwitketens, onderling verbonden door zwavelbruggen. 

De ketens hebben een constant en een (hyper)variabel deel. De laatste bindt aan het antigeen van een ziekteverwekker. 

 

Slide 7 - Tekstslide

Antistoffen (Immunoglobulinen)
Van het hypervariabele kan je afweersysteem miljoenen verschillende maken, zodat er voor elk antigeen een passende antistof is.

De constante delen koppelen aan de receptoren van macrofagen en maken  daarmee het opruimen makkelijk.


Slide 8 - Tekstslide

wanneer antistoffen meerdere ziekteverwekkers samen bindt, worden ze geimmobiliseerd

Slide 9 - Tekstslide

Doel 16.4
Je leert hoe immuniteit tegen ziektes ontstaat
Je leert wat allergieën zijn
Je leert hoe medicijnen kunnen helpen 

Begrippen: T-suppresorcellen (Ts-cellen), Tc-, Th- en B-geheugencellen, vaccin, actieve/passieve immuniteit, natuurlijke/kunstmatige immuniteit, resistent, bacteriofaag, mestcel, allergie, histamine, mediator, allergeen. 

Slide 10 - Tekstslide

Verloop van een infectie
Na verloop van tijd is de infectie bestreden en moet de afweer-reactie ook weer worden stopgezet (deze kost veel energie).
Hiervoor zorgen T-suppressorcellen.
Deze remt de B-cellen en daarmee de 
vorming van antistoffen.

Slide 11 - Tekstslide

Geheugencellen

Slide 12 - Tekstslide

Geheugencellen
Wanneer de specifieke afweer wordt geactiveerd tijdens een infectie worden geheugenvellen gevormd (Th, Tc en B geheugencellen).
Bij een volgende infectie met dezelfde ziekteverwekker (hetzelfde antigeen) komt de specifieke afweer sneller en sterker op gang.

Slide 13 - Tekstslide

Antistoffen
De afweer reactie is de meten aan de hand van de hoeveelheid antistoffen in het bloed.

Antistoffen die afkomstig van één (gekloneerde) B cel, en dus tegen één antigeen werken heten monoklonale antistoffen

Slide 14 - Tekstslide

Immuniteit
Cellulaire immuniteit:
Th geheugencellen en Tc geheugencellen.

Humorale immuniteit:
B geheugencellen.

Bij een hernieuwde infectie met dezelfde ziekteverwekker worden Tc cellen sneller actief en worden sneller veel meer antistoffen gemaakt.

Slide 15 - Tekstslide

Immuniteit
Bij een tweede (of volgende) infectie komt de afweer dan zo snel op gang dat je minder/ niet ziek wordt.

Slide 16 - Tekstslide

Immuniteit
Deze vorm van immuniteit heet natuurlijke, actieve immuniteit.

Natuurlijk: de immuniteit is ontstaan doordat je de infectie een keer hebt doorgemaakt.

Actief: het immuun systeem heeft zelf antistoffen gemaakt.

Slide 17 - Tekstslide

Moeder op kind
Vóór de geboorte geeft de moeder via de placenta antistoffen aan haar ongeboren kind. Het kind wordt dus geboren met antistoffen en is dus (tijdelijk!) immuun. Deze vorm van immuniteit heet natuurlijke, passieve immuniteit.

Natuurlijk: de antistoffen zijn op een natuurlijke manier in het lichaam gekomen.

Passief: het kind heeft de antistoffen niet zelf gemaakt.

Slide 18 - Tekstslide

Vaccinatie
In een vaccin zijn antigenen van een ziekteverwekker opgenomen (dus niet de hele ziekteverwekker!), of zelfs het mRNA van een antigeen van een ziekteverwekker.

Dit antigeen zorgt voor de eerste immuunrespons van het specifieke afweersysteem waardoor antistoffen en geheugencellen worden gevormd.
Wordt je daarna geïnfecteerd dan is dit de tweede blootstelling en de reactie van je afweer is dus sneller en sterker.

Slide 19 - Tekstslide

Vaccinatie
Een persoon is daarna immuun en kan de infectie niet of mild krijgen.

Deze vorm heet actieve, kunstmatige immuniteit.

Kunstmatig: je de antigenen kunstmatig verkregen.
Actief: je lichaam heeft zelf de antistoffen gemaakt.

Slide 20 - Tekstslide

Antiserum
Door een (verzwakte/ dode) ziekteverwekker in te spuiten bij een dier en daarna het bloedplasma te isoleren (antiserum) kun je antistoffen isoleren tegen een bepaalde ziekteverwekker en deze inspuiten bij een patiënt. 

Dit heet kunstmatige, passieve immuniteit.

Kunstmatig: je hebt de immuniteit kunstmatig verkregen.
Passief: je lichaam heeft niet zelf de antistoffen gemaakt.

Slide 21 - Tekstslide

Waar hoort wat?

Slide 22 - Tekstslide

Waar hoort wat?
Antistoffen vanuit moedermelk/ placenta
Immuun door daadwerkelijke infectie
Antiserum: Antistoffen ingespoten
Immuun door vaccin met antigenen/ mRNA

Slide 23 - Tekstslide

Wat hoort bij de cellulaire immuniteit?
A
Ziekteverwekkers bestrijden d.m.v. antistoffen
B
B-geheugencellen
C
IC verdwijnen d.m.v. Tc-cellen
D
Th-cellen activeren B-lymfocyten

Slide 24 - Quizvraag

Na een beet van een hond krijgt het slachtoffer antistoffen toegediend, dit is een vorm van..
A
Kunstmatige actieve immunisatie
B
Kunstmatige passieve immunisatie
C
Natuurlijke actieve immunisatie
D
Natuurlijke passieve immunisatie

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Allergie
Mest-cellen:
In de huid en de slijmvliezen
Hebben receptoren voor IgE 
antistoffen (gemaakt door B cellen)
Hebben blaasjes met histamine die
vrijkomt bij contact met een 
ziekteverwekker (via de IgE antistoffen)

Slide 27 - Tekstslide

Allergie
Histamine is een mediator die een
ontstekingsreactie veroorzaakt: 
meer slijm, verwijding bloedvaten.
Hierdoor kunnen macrofagen de
infectie beter bestrijden.

Slide 28 - Tekstslide

Allergie
Een allergische reactie is als de mest-cellen onnodig reageren op een niet-schadelijke lichaamsvreemde stof.
Die stof heet dan allergeen.

Oorzaak: een APC heeft een onschuldige antigeen onterecht beoordeeld als ziekteverwekker en heeft de specifieke afweer aangezet.


Slide 29 - Tekstslide

Allergie
Allergie ontstaat in twee stappen:

1. Eerste contact met allergeen: APC -> Th -> B-lymfocyten en plasmacellen maken IgE molecuul –> deze hecht zich aan mestcellen

2. Volgend contact: IgE aan mest-cellen bindt met allergeen -> mestcel geeft histamine af -> allergische reactie

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Antihistamine
Bindt aan de histamine receptoren
(antagonist) waardoor de cellen
niet meer reageren op het vrij-
komen van histamine.

Slide 33 - Tekstslide

Medicijnen
Tegen bacteriën: penicilline of een ander antibioticum.
Antibiotica doden bacteriën.

Bacteriën kunnen resistent worden tegen antibiotica 
(via mutaties in het DNA en selectie = Evolutie)

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Bacteriofagen
Virussen die specifieke bacteriën als gastheer gebruiken om te vermeerderen, waarna de bacterie dood gaat. 

Mogelijke vervanger van antibiotica in de toekomst, nu nog te weinig onderzoek.

Slide 36 - Tekstslide

Doel 16.4
Je hebt geleerd hoe immuniteit tegen ziektes ontstaat
Je hebt geleerd wat allergieën zijn
Je hebt geleerd hoe medicijnen kunnen helpen

Slide 37 - Tekstslide

Begrippen 16.4
T-suppressorcellen, geheugencel, immuun, immuniteit, cellulaire immuniteit, Tc-geheugencellen, Th-geheugencellen, humorale immuniteit, B-geheugencellen, vaccin, kunstmatige actieve immunisatie, natuurlijke actieve immunisatie, kunstmatige passieve immunisatie, natuurlijke passieve immunisatie, penicelline, antibioticum, resistentie, bacteriofagen, mestcel, mediator, allergie, allergeen, histamine

Slide 38 - Tekstslide

BINAS 16.4
BINAS 84L2 Humorale en cellulaire immuniteit
BINAS 84M Allergische reacties





Slide 39 - Tekstslide