mensen, dingen, planten, dieren, namen en begrippen
Slide 4 - Tekstslide
bedenk een zelfstandig naamwoord
Slide 5 - Woordweb
Lidwoorden
Er zijn drie verschillende lidwoorden.
Het
De
Een
Slide 6 - Tekstslide
bedenk nu een passend lidwoord bij jouw zn, schrijf ze beide op!
Slide 7 - Woordweb
Het bijvoeglijk naamwoord
--> Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
De rode koe
de koe is rood
Slide 8 - Tekstslide
bedenk nu een passend bn bij jouw zn schrijf lw, bn en zn op
Slide 9 - Woordweb
Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan.
De aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, dit, die en dat
Voorbeeld:
Kijk, zie je dat broodje?
Slide 10 - Tekstslide
vervang je lw door een av
Slide 11 - Woordweb
Aanwijzend voornaamwoord (av)
Een aanwijzend voornaamwoord kan:
- bijvoeglijk gebruikt worden
-zelfstandig gebruikt worden
De aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, dit, die en dat, maar ook: zo'n, zulke of dergelijke.
Slide 12 - Tekstslide
Aanwijzend voornaamwoord Welke wordt in de zin zelfstandig gebruikt?
A
Die schoenen vind ik echt geweldig.
B
Dit meisje is echt hilarisch.
C
Dat paard is groot.
D
Dat geloof ik niet.
Slide 13 - Quizvraag
Een aanwijzend voornaamwoord...
A
vraagt naar iets of iemand
B
verwijst naar iets of iemand maar je weet niet precies wie /vaag
C
wijst iets of iemand aan
D
bestaat helemaal niet
Slide 14 - Quizvraag
Wat is GEEN aanwijzend voornaamwoord?
A
die
B
daar
C
deze
D
dit
Slide 15 - Quizvraag
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij
Slide 16 - Quizvraag
"wat" is een aanwijzend voornaamwoord
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Aanwijzend voornaamwoord Welke wordt in de zin bijvoeglijk gebruikt?
A
Dat vind ik echt geweldig.
B
Dit is echt hilarisch.
C
Dat jongetje is hilarisch!
D
Dit werkt voor geen meter.
Slide 18 - Quizvraag
Vragend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord (vrv) De vragende voornaamwoorden zijn wie, wat, welke, wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraagzin.
Slide 19 - Tekstslide
Wat is het vragend voornaamwoord? Hoe bedoelt u?
A
hoe
B
zit er niet in
Slide 20 - Quizvraag
De vragende voornaamwoorden zijn...
A
Wie, wanneer, wat
B
Hoe, wie, wat (voor een), welke
C
Welk(e), wat, wat voor (een), wie
D
Welke, wanneer, hoe, wat
Slide 21 - Quizvraag
Wat is géén vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Hoe
C
Wat
D
Welk
Slide 22 - Quizvraag
Wat is GEEN vragend voornaamwoord?
A
wat
B
welke
C
waarom
D
wie
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het vragend voornaamwoord?
A
het
B
is
C
wat
D
vragend
Slide 24 - Quizvraag
De vragende voornaamwoorden zijn:
A
Wie, wanneer, wat
B
Hoe, wie, wat (voor een), welke
C
Welk(e), wat, wat voor (een), wie
D
Welke, wanneer, hoe, wat
Slide 25 - Quizvraag
Vaste voorzetsel
veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel:
vertrouwen op
beschikken over
houden van
Ze horen bij het werkwoord en zijn dus geen voorzetsel!
Slide 26 - Tekstslide
Hulpwerkwoord (HWW)
Een hulpwerkwoord is het hulpje van het zelfstandig werkwoord. Er kan altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin staan, maar er mogen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan.
Voorbeeld 1
Mijn zus wil graag leren tuinieren.
Ik had gisteravond mijn huiswerk moeten maken.
Slide 27 - Tekstslide
Persoonlijke voornaamwoorden
Slide 28 - Tekstslide
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 29 - Tekstslide
Telwoord
Telwoorden zijn woorden die hoeveelheid aangeven.
Makkelijke telwoorden met een cijfer erin:
een, twee, drie, honderd
eerste, tweede, derde, honderdste
Moeilijke telwoorden (hoeveelheid zonder cijfer): veel, weinig, laatste, minste