Herhaling 1 - 10 / start Hoofdstuk 12

Rood
Rood is al lang het rood niet meer
Het rood van rode rozen
De kleur van liefde van weleer
Lijkt door de haat gekozen
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBeroepsopleiding

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Rood
Rood is al lang het rood niet meer
Het rood van rode rozen
De kleur van liefde van weleer
Lijkt door de haat gekozen

Slide 1 - Tekstslide

Rood
Dat mooie rood was ooit voor mij
Een kleur van passie en van wijn
Ik wil haar terug, die mooie tijd
Maar zij lijkt lang vervlogen
En alle beelden op tv
Van bloed en oorlog om ons heen
Werken daar ook niet echt aan mee

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Rood
Vandaag is rood de kleur van jouw lippen
Vandaag is rood wat rood hoort te zijn
Vandaag is rood
Het rood van rood wit blauw
Van heel mijn hart voor jou
Schreeuw van de roodbedekte daken dat ik van je hou
Vandaag is rood gewoon weer liefde tussen jou en mij

Slide 5 - Tekstslide

Rood
Vandaag is rood de kleur van jouw lippen
Vandaag is rood wat rood hoort te zijn
Vandaag is rood!
Het rood van rood wit blauw (Nederlandse vlag),
Van heel mijn hart voor jou,
Schreeuw van de roodbedekte daken dat ik van je hou.
Vandaag is rood gewoon weer liefde tussen jou en mij.

Slide 6 - Tekstslide


Ik ga volgend jaar met mijn vriendin ____
samenwonen
A
samenwoon
B
woon samen
C
samenwonen
D
samen wonen

Slide 7 - Quizvraag



______je je broer vaak?

zien
A
zie
B
zien
C
ziet
D
zienen

Slide 8 - Quizvraag

De makelaar
____ de woningen op de computer ____


laten zien
A
laten [...] zien
B
zien [...] laat
C
laat [...] ziet
D
laat [...] zien

Slide 9 - Quizvraag


Ik
____ geen koffie, bedankt.


hoeven
A
hoeven
B
hoev
C
hoef
D
hoeft

Slide 10 - Quizvraag



Elizabeth ____ je morgen.


bellen
A
bellen
B
beld
C
bel
D
belt

Slide 11 - Quizvraag



Ik heb tot 19.00 uur ______



werken
A
werken
B
gewerkt
C
gewerkd
D
gewerken

Slide 12 - Quizvraag


Heb je de zalf ______



proberen
A
proberen
B
geprobeert
C
geprobeerd
D
geproberen

Slide 13 - Quizvraag



Ik heb mijn zoon met zijn huiswerk ____

helpen

Slide 14 - Open vraag




Wat heb je in het weekend ____

doen

Slide 15 - Open vraag




Ik ben naar een concert van Marco Borsato ______

zijn

Slide 16 - Open vraag

Doe de groeten ____ Yvonne!
A
op
B
met
C
aan
D
voor

Slide 17 - Quizvraag

Wat vind je ____ dit idee?
A
door
B
van
C
tot
D
aan

Slide 18 - Quizvraag

Francien lijkt ____ haar moeder.
A
met
B
van
C
op
D
aan

Slide 19 - Quizvraag



Ik herinner niet waar ik je heb gezien.
reflexief pronomen

Slide 20 - Open vraag



Ze kennen hier niet veel mensen, dus ze vervelen een beetje.
reflexief pronomen

Slide 21 - Open vraag



Al snel voelden we thuis in Nederland.
reflexief pronomen

Slide 22 - Open vraag



Wat is er met jou? Voel je niet goed?
reflexief pronomen
laatste

Slide 23 - Open vraag

onregelmatige werkwoorden
a - k

Slide 24 - Tekstslide

Naar de evenementenhal
de weg vragen
een route beschrijven
scheidbare werkwoorden
uitspraak ou - ui

Slide 25 - Tekstslide

Dialoog
opdracht 1

Slide 26 - Tekstslide

voorbijganger
instappen
herkennen
plattegrond
beneden
de balie

Slide 27 - Tekstslide

onregelmatige werkwoorden a
Maak een zin met het werkwoord in de (im)perfectum.
blz. 282 - 283

Slide 28 - Tekstslide

De weg vragen
Mag ik u iets vragen?
Bent u hier bekend?
Weet u waar _____ is?
Ik zoek _____
opdracht 2

Slide 29 - Tekstslide

links rechts

Slide 30 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
opdracht 4 en 5
aankomen
Hij komt ... aan 
Hij kwam ... aan
Hij is ... aangekomen
instappen
Hij stapt ... in 
Hij stapte ... in 
Hij is ... ingestapt
oversteken
Hij steekt ... over 
Hij stak ... over 
Hij is ... overgestoken.
meenemen
Hij neemt ... mee 
Hij nam ... mee 
Hij heeft ... meegenomen.

Slide 31 - Tekstslide

Kirsten de straat over

oversteken
presens

Slide 32 - Open vraag

Jeroen gisteren

thuiskomen
imperfectum

Slide 33 - Open vraag

Mia het huis

schoonmaken
perfectum

Slide 34 - Open vraag

zinnen maken

Slide 35 - Tekstslide

1. Waarom gaan mensen fietsen op hun vakantie? 
Noem drie redenen.

2. Noem drie landen waar mensen naartoe gaan.

Slide 36 - Tekstslide

Antwoord
leuk, 
ze doen het al jaren, 
lekker fietsen, 
je ziet veel meer, 
een beetje afzien, 
lekker fietsen in de bergen, 
je ziet en beleeft van alles, 
je maakt alles van veel dichterbij mee,
sportief, 
vrienden bezoeken, 
vrijheid en rust, 
ik hou van fietsen.
1
Landen die genoemd worden:
Slovenië, 
Frankrijk, 
Spanje, 
Italië. 

Steden en gebieden die genoemd worden: Nîmes, 
Rome, 
Santiago de Compostella, 
Barcelona, 
Franse Alpen, 
Cevennen.
2

Slide 37 - Tekstslide

Huiswerk
Leer onregelmatige werkwoorden m - l
gebruik nieuwe woorden
bekijk de video seperable verbs op www.coutinho.nl

Slide 38 - Tekstslide

Uitspraak
opdracht 10

Slide 39 - Tekstslide

‘er’
vijf soorten
docenten
toerisme
klimaat
vormen
figuren
big five

Slide 40 - Tekstslide

1. er + indefiniet subject
- voorlopig subject in van de zin
- staat aan het begin van de zin
4. er + prepositie
3. er + woord van hoeveelheid
- gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 
- staat na het eerste werkwoord
2. er van plaats 
- nooit op de eerste plaats, vervangt plaats, 
- kun je vervangen door hier/daar, 
- staat na het eerste werkwoord
- werkwoord met vaste prepositie
- vervangt het object
- staat na het eerste werkwoord
5. er + passief
- vervangt van het onderwerp
- staat aan het begin van de zin

Slide 41 - Tekstslide