Herhaling 1 - 10 / start Hoofdstuk 12

Herhaling 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBeroepsopleiding

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 

Slide 1 - Tekstslide



Ik ga volgend jaar met mijn vriendin ____

samenwonen
A
samenwoon
B
woon samen
C
samenwonen
D
samen wonen

Slide 2 - Quizvraag



______je je broer vaak?

zien
A
zie
B
zien
C
ziet
D
zienen

Slide 3 - Quizvraag


De makelaar ____ de woningen
op de computer ____


laten zien
A
laten [...] zien
B
zien [...] laat
C
laat [...] ziet
D
laat [...] zien

Slide 4 - Quizvraag


Ik ____ geen koffie, bedankt.


hoeven
A
hoeven
B
hoev
C
hoef
D
hoeft

Slide 5 - Quizvraag



Elizabeth ____ je morgen.


bellen
A
bellen
B
beld
C
bel
D
belt

Slide 6 - Quizvraag



Ik heb tot 19.00 uur ______



werken
A
werken
B
gewerkt
C
gewerkd
D
gewerken

Slide 7 - Quizvraag


Heb je de zalf ______
proberen
A
proberen
B
geprobeert
C
geprobeerd
D
geproberen

Slide 8 - Quizvraag



Ik heb mijn zoon met zijn huiswerk ____

helpen

Slide 9 - Open vraag


Wat heb je in het weekend ____

doen

Slide 10 - Open vraag


Ik ben naar een concert
van Marco Borsato ______ .
____

zijn

Slide 11 - Open vraag

Doe de groeten ____ Yvonne!
A
op
B
met
C
aan
D
voor

Slide 12 - Quizvraag

Wat vind je ____ dit idee?
A
door
B
van
C
tot
D
aan

Slide 13 - Quizvraag

Francien lijkt ____ haar moeder.
A
met
B
van
C
op
D
aan

Slide 14 - Quizvraag



Ik herinner niet waar ik je heb gezien.
reflexief pronomen

Slide 15 - Open vraag



Al snel voelden we thuis in Nederland.
reflexief pronomen

Slide 16 - Open vraag


Ze kennen hier niet veel mensen,
dus ze vervelen een beetje.
reflexief pronomen

Slide 17 - Open vraag



Wat is er met jou? Voel je niet goed?
reflexief pronomen

Slide 18 - Open vraag

Naar de evenementenhal
de weg vragen
een route beschrijven
scheidbare werkwoorden
uitspraak ou - ui

Slide 19 - Tekstslide

Dialoog
opdracht 1

Slide 20 - Tekstslide

De weg vragen
Mag ik u iets vragen?
Bent u hier bekend?
Weet u waar _____ is?
Ik zoek _____
opdracht 2

Slide 21 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
opdracht 4 en 5
aankomen
Hij komt aan ...
Hij kwam aan ...
Hij is ... aangekomen
instappen
Hij stapt in ...
Hij stapte in ...
Hij is ... ingestapt
oversteken
Hij steekt over ...
Hij stak over ...
Hij is ... overgestapt.
meenemen
Hij neemt over ...
Hij nam over ...
Hij heeft ... meegenomen.

Slide 22 - Tekstslide

1. Waarom gaan mensen fietsen op hun vakantie?  Noem drie redenen.
2. Noem drie landen waar mensen naartoe gaan.

Slide 23 - Tekstslide

Antwoord
leuk, 
ze doen het al jaren, 
lekker fietsen, 
je ziet veel meer, 
een beetje afzien, 
lekker fietsen in de bergen, 
je ziet en beleeft van alles, 
je maakt alles van veel dichterbij mee,
sportief, 
vrienden bezoeken, 
vrijheid en rust, 
ik hou van fietsen.
1
Landen die genoemd worden:
Slovenië, 
Frankrijk, 
Spanje, 
Italië. 

Steden en gebieden die genoemd worden: Nîmes, 
Rome, 
Santiago de Compostella, 
Barcelona, 
Franse Alpen, 
Cevennen.
2

Slide 24 - Tekstslide

links rechts

Slide 25 - Tekstslide





                  ou / au - ui
opdracht 10

Slide 26 - Tekstslide