In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel
Je leert hoe je meningen en argumenten onderscheidt.
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een betoog?
Slide 3 - Tekstslide
Betoog
Een betoog schrijven is iets wat elke student een keer moet doen. In een betoog probeer je anderen te overtuigen van jouw standpunt door middel van onderbouwde argumenten inzake een stelling.
1. Standpunt
2. Voor- en tegenargumenten
3. Conclusie
Slide 4 - Tekstslide
Mening, standpunt, conclusie
Slide 5 - Tekstslide
Een mening
Een mening is wat een persoon van iets vindt.
Meningen verschillen vaak.
De één vindt sushi lekker, de ander vindt dat niet. Dat zijn meningen.
Andere woorden voor mening zijn: standpunt, oordeel, opinie en opvatting.
Slide 6 - Tekstslide
Argumenten
Slide 7 - Tekstslide
Argument
Reden: waarom je iets vindt
Als je een mening hebt over iets, dan moet je altijd één of meerdere argumenten noemen: - Ik vind dit zo, omdat………. - Ik vind dit ,want……..
(want en omdat zijn signaalwoorden)
Slide 8 - Tekstslide
Een argument
Argumenten gebruik je om je mening te onderbouwen.
Kortom: Wat zijn jouw redenen om de mening te vormen die je hebt.
Een argument herken je vaak aan de signaalwoorden: omdat, want ,immers en namelijk.
Slide 9 - Tekstslide
Feitelijke argumenten: Controleerbaar
Niet-feitelijke argumenten:
Niet controleerbaar
Slide 10 - Tekstslide
Feit
- Uitspraak over iets wat waar of onwaar is
Controleerbaar
Je kunt altijd controleren of een feitenuitspraak waar of niet waar is
Slide 11 - Tekstslide
Geef bij de volgende zinnen aan of je kunt controleren of ze waar zijn of niet. Leg telkens uit op welke manier jij de uitspraak zou controleren.
Slide 12 - Tekstslide
Popartiesten verdienen per definitie veel geld.
Slide 13 - Open vraag
Geluk leidt tot succes en niet andersom.
Slide 14 - Open vraag
Een banaan bestaat per 100 gram uit 18,2 gram suikers.
Slide 15 - Open vraag
Matthijs snapt de som niet.
Slide 16 - Open vraag
Nadia's moeder mediteert en Nadia vindt dat maar zweverig.
Slide 17 - Open vraag
Oefening baart kunst.
Slide 18 - Open vraag
Feit, mening of argument?
Slide 19 - Tekstslide
Staat hier een feit, mening of argument?
Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 20 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 21 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 22 - Quizvraag
Ik vind het belangrijk om mijn kleding zoveel mogelijk tweedehands te kopen, omdat dat beter is voor het milieu.
A
Mening: omdat het beter is voor het milieu
B
Mening: ik vind het belangrijk om kleding tweedehands te kopen
Slide 23 - Quizvraag
Je bent verkouden, je kunt maar beter een paracetamol nemen.
A
mening: je kunt maar beter paracetamol nemen
B
mening: het is verstandig om je regenjas mee te nemen
Slide 24 - Quizvraag
Het is verstandig om je regenjas mee te nemen, het regent.
A
mening
je regenjas meenemen
B
mening
het regent
Slide 25 - Quizvraag
Je moet goed leren vanmiddag, want morgen krijg je toets.
A
argument:
je moet goed leren
B
argument:
je krijgt morgen een toets
Slide 26 - Quizvraag
Je moet snel die tickets kopen, de concerten van Ed Sheeran zijn namelijk altijd snel uitverkocht.
A
mening
je moet snel tickets kopen
B
mening
de concerten zijn namelijk altijd snel uitverkocht
Slide 27 - Quizvraag
Stilzitten is erg ongezond, dus bij een blokuur zou iedereen tussendoor even een rondje door het lokaal moeten lopen.
A
argument:
stilzitten is ongezond
B
argument:
Bij een blokuur zou iedereen tussendoor even een rondje door het lokaal moeten lopen.
Slide 28 - Quizvraag
Bij sommige tekstsoorten kom je veel feitelijke informatie tegen, in andere veel niet-feitelijk informatie.
Slide 29 - Tekstslide
Bij welke tekstsoorten kom je vooral feiten tegen? Noem minimaal twee voorbeelden en leg je antwoord uit.
Slide 30 - Open vraag
Bij welke tekstsoorten geeft de schrijver duidelijk zijn eigen mening? Noem minimaal twee voorbeelden en leg je antwoord uit.