3A Leesvaardigheid: mening en argumenten

Leesvaardigheid 3: mening en argumenten

Doel: Je leert hoe je meningen en argumenten onderscheidt.


1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid 3: mening en argumenten

Doel: Je leert hoe je meningen en argumenten onderscheidt.


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mening
Met een mening maakt een​ schrijver zijn lezer duidelijk hoe ​hij ergens tegenaan kijkt. ​

Een ander woord voor mening ​is ook wel standpunt.




Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke van onderstaande tekstsoorten kom je een mening tegen?
A
activerende tekst
B
amuserende tekst
C
betogende tekst
D
beschouwende tekst

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstsoorten met een mening
​Beschouwende tekst – doel is mening laten vormen​
 Betogende tekst – doel is overtuigen
Activerende tekst - doel is overtuigen EN je iets laten doen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke ​signaalwoorden kun je een mening/standpunt herkennen?

Slide 5 - Woordweb

Signaalwoorden voor standpunten zijn woorden die aangeven dat er een mening wordt gegeven. 

Voorbeelden van deze signaalwoorden zijn: Ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dus, daarom, kortom
Argumenten
Een schrijver gebruikt argumenten om zijn mening te onderbouwen of aannemelijk te maken. ​


Ik vind dat de overheid maatregelen moet nemen tegen obesitas, want 25% van de jeugd heeft al verschijnselen van obesitas. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke signaalwoorden kun je argumenten herkennen?

Slide 7 - Woordweb

Signaalwoorden van argument zijn woorden die gebruikt worden om een mening te verdedigen. 

Voorbeelden van signaalwoorden van argument zijn: omdat, daarom, want, zoals, als, bijvoorbeeld, net als. 

Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt. Voorbeelden van argumenten zijn: Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument)
Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Ik vind het belangrijk om zo min mogelijk vlees te eten, omdat ik het idee heb dat veeteelt slecht is voor het milieu.
A
Ik vind het belangrijk om zo min mogelijk vlees te eten
B
omdat ik het idee heb dat veeteelt slecht is voor het milieu.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Je bent verkouden, je kunt maar beter een paracetamol nemen.
A
Je bent verkouden
B
je kunt maar beter een paracetamol nemen.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Het is verstandig om je regenjas mee te nemen, het regent.
A
Het is verstandig om je regenjas mee te nemen
B
het regent.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Je moet goed leren vanmiddag, want morgen krijg je een toets.
A
Je moet goed leren vanmiddag
B
want morgen krijg je een toets.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Integratie van nieuwe bevolkingsgroepen werkt beter als zij met open armen ontvangen worden. Het is daarom een slecht idee om immigranten vijandig te behandelen.
A
Integratie van nieuwe bevolkingsgroepen werkt beter als zij met open armen ontvangen worden.
B
Het is daarom een slecht idee om immigranten vijandig te behandelen.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Je moet snel die tickets kopen, de concerten van Ed Sheeran zijn namelijk altijd snel uitverkocht.
A
Je moet snel die tickets kopen
B
de concerten van Ed Sheeran zijn namelijk altijd snel uitverkocht.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Stilzitten is erg ongezond, dus bij een blokuur zou iedereen tussendoor even een rondje door het lokaal moeten lopen.
A
Stilzitten is erg ongezond
B
dus bij een blokuur zou iedereen tussendoor even een rondje door het lokaal moeten lopen.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feitelijke uitspraken

Een schrijver maakt zijn tekst sterker als zijn mening en argumenten feitelijke uitspraken bevatten. ​


Een feitelijke uitspraak is een uitspraak waarvan (eenvoudig) vast te stellen is of de uitspraak ‘waar’ of ‘onwaar’ is. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feitelijke uitspraak of niet? 

Energiedrankjes moeten verboden want uit onderzoek blijkt energiedrankjes hartritme- stoornissen veroorzaken bij jongeren.
A
feitelijke uitspraak
B
geen feitelijke uitspraak

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feitelijke uitspraak of niet? 

Ik vind die nieuwe roman erg goed. Ik kon me namelijk erg inleven in de hoofdpersoon en de verhaallijn vond ik erg spannend.

A
feitelijke uitspraak
B
geen feitelijke uitspraak

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feitelijke uitspraak of niet? 

Ik verwacht niet dat Jeroen Dijsselbloem in de Tweede Kamer blijft. Ik kan me niet voostellen dat dat werk hem nog genoeg uitdaging zal bieden.
A
feitelijke uitspraak
B
geen feitelijke uitspraak

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feitelijke uitspraak of niet? 

Als president zal ik de begroting in evenwicht houden, want dat heb ik ook gedaan toen ik gouverneur was.
A
feitelijke uitspraak
B
geen feitelijke uitspraak

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Controleren van uitspraken
Een kritische lezer moet zich altijd afvragen of de argumenten van een schrijver wel kloppen. ​


Dus naast dat je moet letten op de bron,
de actualiteit, de deskundigheid van de auteur 
en het belang van de auteur moet je dus ook 
letten op de juistheid van de argumenten. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Popartiesten verdienen per definitie veel geld.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Geluk leidt tot succes en niet andersom.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Een banaan bestaat per 100 gram uit 18,2 gram suikers.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Tycho snapt de som niet.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Valeries moeder mediteert en Nadia vindt dat maar zweverig.
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Wel 78 procent van de bevolking vindt dat Zwarte Piet een belangrijk onderdeel is van de Nederlandse cultuur.
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Toen het eerste testament van de Bijbel werd geschreven, dacht men anders over de rol van de vrouw dan nu.
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies