Samenvatting toets hoofdstuk 5 VWO 2

Samenvatting toets zonder tekstbegrip hoofdstuk 5 VWO 2
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samenvatting toets zonder tekstbegrip hoofdstuk 5 VWO 2

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Zinsdeel of zinsdeelzin
Bijzinnen zijn een zinsdeel (ow, lv, mv, bwb) in de hoofdzin.

Zo’n zinsdeel met een persoonsvorm erin heet een zinsdeelzin: onderwerpszin (ow-zin), lijdendvoorwerpszin (lv-zin), meewerkendvoorwerpszin (mv-zin), bijwoordelijkebepalingszin (bwb-zin), meestal bijwoordelijke bijzin genoemd. 
Een zinsdeel (ow, lv, mv, bwb) is dus pas een zinsdeelzin als er een persoonsvorm in staat. Let op het verschil:
– Toekomstige Marsbewoners (ow) kunnen niet weer terugreizen naar de aarde. (ow=zinsdeel)

– { Wie in de toekomst op Mars gaat wonen(ow-zin), kan niet weer terugreizen naar de aarde.

Slide 3 - Tekstslide

"Wat Jan jou wijsmaakt", heeft hij zelf verzonnen.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 4 - Quizvraag

"Het jongste meisje uit dit gezin" krijgt van haar broers veel aandacht.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan bijzin benoemen
1. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin? Door de zin vragend te maken komt de hoofdzin vooraan te staan.
2.Geef de grenzen van de bijzin(nen) aan.
3. Vervang de bijzin door een woord
4. Ontleed de hoofdzin met het woord en 
5. benoem dan de bijzin.

Slide 7 - Tekstslide

Dat Yildiz biologie gaat studeren, had volgens mij niemand verwacht.
1. Had niemand volgens mij verwacht, dat Yildiz biologie gaat studeren?
                       hz                                                                            bz
2.  Dat had volgens mij niemand verwacht.
3.  pv=Had
     wg=had verwacht
     lv=dat
    bwb=volgens mij
4. Dat Yildiz biologie gaat studeren=lv-zin

Slide 8 - Tekstslide

De zomers worden steeds warmer "door een toename van zonnestraling."
A
ow-zin
B
bwb-zin
C
lv
D
bwb

Slide 9 - Quizvraag

1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b is een bijzin.
C
Zin 1a is een bijzin; zin 1b is een hoofdzin.
D
Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.

Slide 10 - Quizvraag

Hoe benoem je de bijzin?
Wie de hele waarheid wil kennen, moet vroeg opstaan.
A
ow-zin
B
bwb-zin
C
lv-zin
D
nw.deel-zin

Slide 11 - Quizvraag



 De finale is, omdat er kwetsende dingen werden geroepen, door de scheidsrechter tien minuten stilgelegd.

ow = […]                                                                                                 ow-zin = […] 
 
wg of ng = […]                                                                                      lv-zin = […] 
                                                                                                                mv-zin = […] 
 lv = […]                                                                                                    bwb-zin = […]
 
vv = […]

mv = […]

bwb = […]

bwb = […]
Wat is de bijzin en benoem de bijzin
Omdat er kwetsende dingen werden geroepen – bwb-zin
timer
1:00

Slide 12 - Tekstslide

kww, zww en hww in samengestelde zinnen hoofdstuk 5 VWO 2

Slide 13 - Tekstslide

 Zelfstandig werkwoord 
(ZWW)
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)


Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord 
in een zin.
De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoorden.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld

voorbeeld

1. Mijn vader heeft het hek geschilderd.


Wat is de actie?

zww --> geschilderd


Andere werkwoorden in de zin?  --> hww = heeft



Slide 15 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (HWW)
Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord.

Je past de verdwijnproef toe en het werkwoord dat overblijft, is het zelfstandig werkwoord. De verdwenen werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

Slide 16 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
  • geeft geen handeling aan.
  • koppelt het onderwerp aan een kenmerk of eigenschap verderop in de zin. 
  • kan er maar één van in de zin staan.
  • het onderwerp doet niets, 
  • maar is iets.

Slide 17 - Tekstslide

Koppelwerkwoord Kww
9 koppelwerkwoorden:

zijn                            schijnen                           (de rechtse komen in het
worden                   heten                                   dagelijks taalgebruik 
blijven                     dunken                                weinig voor)
blijken                     voorkomen
lijken

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld
1. Zij is voorzitter.

Zij = onderwerp
Is = koppelwerkwoord 

Want het koppelt voorzitter aan zij
 Vorm van werkwoord zijn.

Slide 19 - Tekstslide

Een zww zit nooit samen in een zin met een kww.

Slide 20 - Tekstslide

Dus
In een zin zit altijd een zww of een kww.

Alle andere werkwoorden in de zin zijn dan -> hulpwerkwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Benoem alle werkwoorden.
Noteer het nummer van de zin met daarachter de werkwoorden en de werkwoordsoort waartoe ze behoren: zelfstandig werkwoord (zww), koppelwerkwoord (kww) of hulpwerkwoord (hww).

1. Als je echt van een paard houdt, moet je niet in de stijgbeugels gaan zitten, want die houding blijkt voor het dier veel prettiger.


2. Hoewel de ozonlaag de meeste uv-straling absorbeert, zal toch ook een deel ervan je lichaam bereiken wanneer je in de zon zit, zodat je huid bruin wordt.
Antwoord zin 1
Als je echt van een paard houdt (zww), moet (hww) je niet in het zadel gaan (hww) zitten (zww), maar blijf (hww) je staan (zww) in de stijgbeugels, want die houding blijkt (kww) voor het dier veel prettiger.
Antwoord zin 2
 Hoewel de ozonlaag de meeste uv-straling absorbeert (zww), zal (hww) toch ook een deel ervan je lichaam bereiken (zww) wanneer je in de zon zit (zww), zodat je huid bruin wordt (kww).
timer
3:00

Slide 22 - Tekstslide

- Je heeft een citaat of directe reden aan:

"Gisteren," vertelde moeder, "vielen de mussen van het dak."
Hij vroeg: "Hoe zit dat?"
"Hoe zit dat?", vroeg hij. 
Aanhalingstekens:

Slide 23 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens:
  • bij de directe rede/citaten (let op de plaats van de aanhalingstekens en de andere leestekens).

Je gebruikt geen aanhalingstekens 
  • bij de indirecte rede en bij gedachten:  
  • als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:  

directe rede
De directe rede is de letterlijke weergave van wat er wordt gezegd. Dit staat tussen aanhalingstekens.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde: “Wacht op mij!”
indirecte rede
In dit geval wordt beschreven wat er wordt gezegd en worden geen aanhalingstekens gebruikt.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde dat ze op hem moesten wachten.

Slide 24 - Tekstslide

Hoofdletters 

Je schrijft een hoofdletter in de volgende gevallen:

Aan het begin van een zin
. Maar er zijn uitzonderingen: 

‘s Morgens eet ik altijd twee beschuiten met kaas. 
53 betogers werden door de politie gearresteerd wegens vandalisme. 


Bij eigennamen van een persoon, dier, schip, straat, stad, berg, rivier, planeet, taal, titel, feestdag, organisatie:

Tugra, Kazan, Marina 4, de Meidoornstraat, ’s-Hertogenbosch, Mount Everest, de Hollandse Vecht, Jupiter, Frans, de musical ‘Hair’, Pinksteren, Bevrijdingsdag, Artsen zonder Grenzen, het Meander College, de AOW 

Let op bij persoonsnamen! 
Als er een voorletter of voornaam bij staat, schrijf je voorvoegsels met kleine letters:

Joost van der Wal, de heer J. van der Wal, 
de heer Van der Wal, mevrouw K. van der Wal-ten Napel 


Bij bijvoeglijke naamwoorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: 

Italiaans ijs, Noord-Hollandse tulpen, Spaanse scholen

Slide 25 - Tekstslide

Je gebruikt een kleine letter:

  1. bij samenstellingen met religieuze feesten: pinkstermaandag, kerstgala
  2. bij religies en stromingen: hindoeïsme, gereformeerden, socialisme
  3. bij windstreken: het oosten, zuidzuidwest 
  4. bij namen van periodes: zomer, juli, zaterdag, middeleeuwen 
  5. bij namen die niet meer aan de persoon doen denken: marxisme, een diesel 
  6. bij soortnamen: een spa rood, een stukje edammer 

Kijk bij twijfel in een (online)woordenboek

Slide 26 - Tekstslide

Persoonsvorm in samengestelde zinnen

Herhalen werkwoordspelling

Hoofdstuk 5



Slide 27 - Tekstslide

Samengestelde zinnen hebben meer persoonsvormen

De gemeenteraad had besloten dat de dorpsschool werd opgeheven als het leerlingenaantal nog verder zou teruglopen.



Persoonsvorm in samengestelde zinnen
De persoonsvorm in samengestelde zinnen vind je door de tijd te veranderen. De werkwoorden waarbij dat kan, zijn persoonsvormen.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide