Deze woorden vind je vaak aan het begin van bevestigende zinnen (affirmative sentences) en ontkennende zinnen (negative sentences). Bij vraagzinnen (question sentences) komen subject pronouns na het eerste werkwoord (verb)
Subject pronouns worden gebruikt in plaats van namen, plaatsen, dingen en dieren.
For example:
He is thirteen years old (affirmative sentence: bevestigende zin)
she doesn't eat apples (negative sentence: ontkennende zin)
Is it raining? (vraagzin: question sentence)