Les 23 - voorbereiden PWW1

Nederlands
2E

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
2E

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- 10 minuten lezen
- Wat moet je kennen/kunnen voor PWW1?
- Extra oefenen/leren voor de PWW

Slide 2 - Tekstslide

Lezen in stilte....
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je kennen voor de PWW?
- Samengestelde zinnen (maken). Taalverzorging formuleren H1 en H2.
- Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd. Taalverzorging spelling H1.
- Hoofdletters en leestekens. Taalverzorging spelling H2.
- Een instructie schrijven. Schrijven H3.

Slide 4 - Tekstslide

Samengestelde zinnen (maken)
Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm. Als je twee enkelvoudige zinnen aan elkaar plakt, krijg je een samengestelde zin. Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormen.


In een samengestelde zin staat meestal een voegwoord: een woord waarmee je de zinnen met elkaar verbindt. Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: en, maar, of, want, dus, omdat, terwijl, zodat, nadat, als, toen.
Vaak staat een voegwoord tussen twee zinnen, maar het kan ook vooraan in de zin staan.

Zo maak je samengestelde zinnen:
- Gebruik een voegwoord om van twee zinnen één zin te maken.
- Controleer of de woordvolgorde in de zin goed is.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm in de t.t. en v.t.
Als je een persoonsvorm goed wilt schrijven, moet je weten wat de ik-vorm van het werkwoord is. De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ‘ik’ komt te staan. Bijvoorbeeld: slapen → ik slaap → de ik-vorm van het werkwoord slapen is slaap.


Tegenwoordige tijd (tt):
ik erbij of jij/je erachter: de ik-vorm ik vind, vind jij/je
ander enkelvoud: ik-vorm + -t jij vindt, hij/zij vindt
meervoud: het hele werkwoord wij/jullie/zij vinden

Tip: gebruik lopen om te horen of er een -t achter de ik-vorm moet.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm in de t.t. en v.t.
Verleden tijd (vt) van zwakke werkwoorden:
Als de laatste letter van het hele werkwoord zonder -en een van de medeklinkers is in ‘t ex-fokschaap, dan komt er in de vt -te(n) achter de ik-vorm. Anders komt er -de(n) achter.

enkelvoud: ik-vorm + -de of -te ik/jij/hij landde, pakte, gooide, lustte
meervoud: ik-vorm + -den of -ten wij/jullie/zij landden, pakten, gooiden, lustten

Verleden tijd (vt) van sterke werkwoorden:
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank. Je schrijft ze zo kort mogelijk:
enkelvoud: ik/jij/hij gaf, wist, vond
meervoud: wij/jullie/zij gaven, wisten, vonden

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens
Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is).

Zo gebruik je hoofdletters:
- aan het begin van een zin
- als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
- bij namen
- bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Je zet een komma:
– tussen twee persoonsvormen;
– tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en + of);
– na een naam of een uitroep aan het begin van een zin;
– voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra.

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt. Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.
– ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’ vroeg Danique. (Let op: in dit geval komt na een vraag- en uitroepteken geen komma.)

Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, gebruik je geen aanhalingstekens.
– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.



Slide 9 - Tekstslide

Een instructie schrijven
In een instructie leg je iemand stap voor stap uit wat hij moet doen. Voorbeelden van instructieteksten zijn een recept of een gebruiksaanwijzing. Het is belangrijk dat een instructie goed te begrijpen en uit te voeren is.


Zo schrijf je een instructie:
- Maak direct duidelijk waar de instructie over gaat.
- Geef de informatie stap voor stap. Gebruik korte en eenvoudige zinnen.
- Zet alles in de volgorde waarin de ander het moet uitvoeren.
- Begin elke zin met een doe-woord: Pak, doe, neem, schroef.
- Gebruik signaalwoorden, zoals om te beginnen, eerst, dan, daarna, vervolgens, ten slotte.
- Zet eventueel boven de instructie een lijstje met dingen die je nodig hebt.







Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
Je gaat je zelfstandig voorbereiden op de PWW. 
Wat kun je doen?
- Lees je aantekeningen goed door.
- Kijk online de instructiefilmpjes.
- Oefen online. 

Wat moet je kennen?
- Samengestelde zinnen (maken). Taalverzorging formuleren H1 en H2.
- Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd. Taalverzorging spelling H1.
- Hoofdletters en leestekens. Taalverzorging spelling H2.
- Een instructie schrijven. Schrijven H3.

Slide 11 - Tekstslide