les 3 flex herhaling toetsstof

Flex leerjaar drie
Op tafel: Laptop (dicht).
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Flex leerjaar drie
Op tafel: Laptop (dicht).

Slide 1 - Tekstslide

Instructie
Leestekens zorgen ervoor dat een tekst makkelijker te lezen is. Als je een leesteken vergeet of verkeerd gebruikt, maak je een spelfout.


Leestekens
Je gebruikt ze
Punt .
Aan het eind van een zin
Vraagteken ?
Aan het eind van een vraagzin
Uitroepteken !
Aan het eind van een zin met extra nadruk: Houd daarmee op!
  • Aan het eind van een zin.
  • Aan het eind van een vraagzin.
  • Aan het eind van een zin met extra nadruk. 

Slide 2 - Tekstslide

Leestekens
Je gebruikt ze
Komma , 
• tussen twee persoonsvormen.
– Als je de grens over gaat, moet je een paspoort meenemen.
• voor voegwoorden (behalve voor het woord en) zoals: omdat, terwijl, maar, nadat, want.
– Jens gaat naar Zweden, omdat hij aan een toernooi meedoet.
• tussen delen van een opsomming.
– De Benelux bestaat uit België, Nederland en Luxemburg.
Instructie
  •  tussen twee persoonsvormen.
  • Als je de grens over gaat, moet je een paspoort meenemen.
  • voor voegwoorden (behalve voor het woord en) zoals: omdat, terwijl, maar, nadat, want.
  • Jens gaat naar Zweden, omdat hij aan een toernooi meedoet.
  • tussen delen van een opsomming.
  • De Benelux bestaat uit België, Nederland en Luxemburg.

Slide 3 - Tekstslide

Instructie
Je gebruikt een dubbele punt en aanhalingstekens als je letterlijk opschrijft wat iemand heeft gezegd. Dit letterlijk overnemen noem je citeren.

Zo citeer je
Zet voor het citaat een dubbele punt.
Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.
Zet het citaat tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld:
– Jelte vroeg: ‘Kunt u mij meer informatie geven?’
– Tijdens de gymles gilde Sharon: ‘Dat durf ik niet!’



Slide 4 - Tekstslide

Instructie
Je kunt een nieuw woord maken door twee bestaande woorden aan elkaar te plakken. Dit is een samenstelling. De woorden in een samenstelling kun je vaak gewoon aan elkaar vast schrijven, maar dit kan niet altijd. Soms moet je tussenletters gebruiken om een goede samenstelling te maken.

Slide 5 - Tekstslide

Instructie
Wanneer gebruik je -en-?

Als het eerste woord een zelfstandig naamwoord is met alleen een meervoud op -en: roos + geur = rozengeur.
Meervoud van roos is rozen.

Slide 6 - Tekstslide

Instructie
Soms moet je ook nog een letter toevoegen, verwijderen of aanpassen. Bijvoorbeeld: gek + werk = gekkenwerk, boom + rij = bomenrij, doof + taal = doventaal.

Slide 7 - Tekstslide

Instructie
Let op: gebruik geen -en- als het eerste woord
• een meervoud op -s heeft: garages, dus: garagebedrijf.
• een meervoud op -en én -s heeft: groenten en groentes, dus: groentesoep.
• iets is waarvan er maar één is, zoals ‘zon’ of ‘maan’: zonnescherm.
• een versterkende betekenis heeft: apetrots, reuzesterk.

Slide 8 - Tekstslide

Instructie
Gebruik -s-
• als je de -s- hoort: beroepsvoetballer, lievelingskleur.
Vervang het tweede woord als dat woord met een -s begint. Je hoort dan of je een tussen-s moet gebruiken: varkensstal, want: varkensvlees.

Slide 9 - Tekstslide

Toepassen
pannenkoek – soepgroente – boomstam – vakslager – zuurkool – puntneus.

Als je de samenstellingen verwisselt/omdraait, krijg je dan dezelfde woorden?

Slide 10 - Tekstslide

Instructie
De volgende woorden schrijf je aan elkaar, maar wat betekenen de woorden als je het woord begint met een hoofdletter, een spatie tussen de woorden zet en eindigt met een uitroepteken?

Dit werkt net zoals de komma's in een zin; de komma op een andere plaats in de zin, de zin kan veranderen van betekenis. 


Slide 11 - Tekstslide

Instructie
Bak poeder!
Drink water!
Lees boeken!
Scheur kalenders!
Schreeuw lelijk!
Vouw fietsen!

Slide 12 - Tekstslide

Instructie
Aan elkaar of los
Als twee of meer woorden samen één begrip vormen, schrijf je ze aan elkaar. Dat kunnen werkwoorden zijn, zoals: ophalen, nakijken en terugsturen. Het kunnen ook samenstellingen zijn, zoals: vliegtuigstoel, winterjas en dierenvoer.

Slide 13 - Tekstslide

Instructie
Deze woorden schrijf je aan elkaar

Werkwoorden die beginnen met woordjes als: op, over, na, … ( voorzetzelf) Bijvoorbeeld:
– Ik moest mijn adres opschrijven. Heb jij je huiswerk goed nagekeken?
Woorden die samen één begrip vormen. Bijvoorbeeld:
– scheurkalender, wegwerpverpakking, tweekamerflat.

Slide 14 - Tekstslide

Toepassen
Je gaat een tuinfeest geven. Je hebt al heel wat in huis, maar nog niet genoeg. Daarom maak je een boodschappenlijstje. Welke woorden zijn niet goed geschreven?
  • 1 doosje aanmaak blokjes
  • 2 rollen aluminium folie
  • 1 bakje tomaten
  • barbecue vlees voor 20 man
  • 5 pakken druiven sap
  • 5 flessen fris drank





Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
Bekijk de volgende zin:

 
– Velen hadden zich aangemeld voor een stageplek bij de bakker, maar uiteindelijk werden enkelen hiervoor geselecteerd.

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
De woorden ‘velen’ en ‘enkelen’ zijn telwoorden. In de voorbeeldzin worden deze telwoorden zelfstandig gebruikt. Dat betekent dat er geen zelfstandig naamwoord achter staat én dat je er ook geen zelfstandig naamwoord achter kunt zetten. Je noemt ze daarom zelfstandig gebruikte telwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
Je schrijft dit soort telwoorden met -n als ze over personen gaan, dus:
Velen hadden zich aangemeld voor een stageplek bij de bakker, maar uiteindelijk werden enkelen hiervoor geselecteerd.
Sommigen probeerden daarna een andere stageplek te regelen.

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
Je schrijft telwoorden zonder -n als:
  • ze niet-zelfstandig (maar bijvoeglijk) gebruikt worden.
- 'Vanwege het onweer gingen alle spelers terug naar binnen.' (Achter het woord ‘alle’ staat het zelfstandig naamwoord ‘spelers’.)

Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
Je schrijft telwoorden zonder -n als:
  • ze niet over personen gaan.
– Zie je die muntjes op tafel liggen? Enkele komen uit Indonesië.

Woorden als tientallen, honderden, (tien)duizenden en miljoenen schrijf je altijd met een -n.

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoorden
Bekijk nu deze zinnen:
– Als jong persoon kun je eenzame oude personen helpen door hen op te zoeken.
– Als jongere kun je eenzame ouderen helpen door hen op te zoeken. 

Slide 21 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoorden
Je kunt bijvoeglijke naamwoorden ook zelfstandig gebruiken. Het woord ‘jongere’ schrijf je met een -e, omdat het om één persoon (enkelvoud) gaat. 
Het woord ‘ouderen’ schrijf je met een -n, omdat het gaat om meerdere personen (meervoud).

Slide 22 - Tekstslide

Toepassen
Is het onderstreepte woord zelfstandig gebruikt of niet?
-De docent was heel tevreden, omdat alle leerlingen een voldoende hebben gehaald.
-Het bestuur van de volleybalvereniging had iedereen die naar de wedstrijd zou komen gevraagd een toeter mee te nemen. 
Velen hadden dat gedaan.
-Toen de vuurwerkbom ontplofte, sneuvelden verschillende ruiten in de straat.
  • Niet
  • Wel
  • Niet

Slide 23 - Tekstslide

Doei doei, tot de volgende keer!

Slide 24 - Tekstslide