In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Voorbereiding SE 304
Slide 1 - Tekstslide
Ik weet wanneer ik een meervoud -n moet gebruiken bij zelfstandig gebruikte telwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
Slide 2 - Tekstslide
Zelfstandig gebruikte telwoorden.
Bekijk de volgende zin:
– Velen hadden zich aangemeld voor een stageplek bij de bakker, maar uiteindelijk werden enkelen hiervoor geselecteerd.
Slide 3 - Tekstslide
Zelfstandig gebruikte telwoorden.
De woorden ‘velen’ en ‘enkelen’ zijn telwoorden. In de voorbeeldzin worden deze telwoorden zelfstandig gebruikt. Dat betekent dat er geen zelfstandig naamwoord achter staat én dat je er ook geen zelfstandig naamwoord achter kunt zetten. Je noemt ze daarom zelfstandig gebruikte telwoorden.
Slide 4 - Tekstslide
Zelfstandig gebruikte telwoorden.
Je schrijft dit soort telwoorden met -n als ze over personen gaan, dus:
– Velen hadden zich aangemeld voor een stageplek bij de bakker, maar uiteindelijk werden enkelen hiervoor geselecteerd.
– Sommigen probeerden daarna een andere stageplek te regelen.
Slide 5 - Tekstslide
Zelfstandig gebruikte telwoorden.
Je schrijft telwoorden zonder -n als:
ze niet-zelfstandig (maar bijvoeglijk) gebruikt worden.
- 'Vanwege het onweer gingen alle spelers terug naar binnen.' (Achter het woord ‘alle’ staat het zelfstandig naamwoord‘spelers’.)
Slide 6 - Tekstslide
Zelfstandig gebruikte telwoorden.
Je schrijft telwoorden zonder -n als:
ze niet over personen gaan.
– Zie je die muntjes op tafel liggen? Enkele komen uit Indonesië.
Woorden als tientallen, honderden, (tien)duizenden en miljoenen schrijf je altijd met een -n.
Slide 7 - Tekstslide
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoorden
Bekijk nu deze zinnen:
– Als jong persoon kun je eenzame oude personen helpen door hen op te zoeken.
– Als jongere kun je eenzame ouderen helpen door hen op te zoeken.
Slide 8 - Tekstslide
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoorden
Je kunt bijvoeglijke naamwoorden ook zelfstandig gebruiken. Het woord ‘jongere’ schrijf je met een -e, omdat het om één persoon (enkelvoud) gaat.
Het woord ‘ouderen’ schrijf je met een -n, omdat het gaat om meerdere personen (meervoud).
Slide 9 - Tekstslide
Toepassen
Is het onderstreepte woord zelfstandig gebruikt of niet?
-De docent was heel tevreden, omdat alle leerlingen een voldoende hebben gehaald.
-Het bestuur van de volleybalvereniging had iedereen die naar de wedstrijd zou komen gevraagd een toeter mee te nemen.
Velen hadden dat gedaan.
-Toen de vuurwerkbom ontplofte, sneuvelden verschillende ruiten in de straat.
Niet
Wel
Niet
Slide 10 - Tekstslide
Hoe herken je een samengestelde zin?
Slide 11 - Open vraag
Hoe schrijf je een werkwoord in de gebiedende wijs?
Slide 12 - Open vraag
Voorbeeldzinnen in de gebiedende wijs.
Maak je niet zo druk.
Loop naar de maan.
Druk op de knop.
Slide 13 - Tekstslide
Hoe schrijf je een voltooid deelwoord dat gebruikt wordt als bijvoeglijk naamwoord?
Slide 14 - Open vraag
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord. Welke is juist gespeld?
A
De verlote prijs
B
De verlootte prijs
Slide 15 - Quizvraag
Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord. (vergeten) De ... groente
A
vergeette
B
vergeten
C
vergeet
D
vergete
Slide 16 - Quizvraag
De (besteden, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) tijd
A
besteedde
B
besteede
C
bestede
Slide 17 - Quizvraag
De (vergroten, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) foto ...
A
vergrote
B
vergroote
C
vergrootte
Slide 18 - Quizvraag
werkwoordspelling Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurde
Slide 19 - Quizvraag
werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout..
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.
Slide 20 - Quizvraag
werkwoordspelling U (hebben) veel tijd aan werkwoordspelling (besteden).
A
heeft besteed
B
heeft besteedt
C
hebt besteedt
D
hebt besteden
Slide 21 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.
Slide 22 - Quizvraag
Werkwoordspelling
A
Zij downloadt het document
B
Zij download het document
Slide 23 - Quizvraag
Werkwoordspelling
A
Hoe oud wordt je morgen?
B
Hoe oud word je morgen?
Slide 24 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
Slide 25 - Quizvraag
Aan elkaar of los?
Als twee of meer woorden samen één begrip vormen, schrijf je ze aan elkaar. Dat kunnen werkwoorden zijn, zoals: ophalen, nakijken en terugsturen. Het kunnen ook samenstellingen zijn zoals: studiekeuze of winterjas.