16 september 2020 1C

Les devoirs













Ga naar www.lessonup.app > log in met je schoolaccount > maak de vragen die je te zien krijgt.
Faire (maken)
Kijk in LessonUp naar de opmerkingen bij je opdrachten!
Als je paars goed hebt gemaakt, maak je nu geel.
Als je paars nog moeilijk vindt: eerst gr. C leren, dan blauw maken, dan paars maken
Leren voor MO:
Vocabulaire B - grammaire C (persoonlijk voornaamwoord, être)
Goed doornemen:
- gebruikte instructies (WB p.4) 
- vocabulaire A
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les devoirs













Ga naar www.lessonup.app > log in met je schoolaccount > maak de vragen die je te zien krijgt.
Faire (maken)
Kijk in LessonUp naar de opmerkingen bij je opdrachten!
Als je paars goed hebt gemaakt, maak je nu geel.
Als je paars nog moeilijk vindt: eerst gr. C leren, dan blauw maken, dan paars maken
Leren voor MO:
Vocabulaire B - grammaire C (persoonlijk voornaamwoord, être)
Goed doornemen:
- gebruikte instructies (WB p.4) 
- vocabulaire A

Slide 1 - Tekstslide

Faire
Overhoring in LessonUp

Slide 2 - Tekstslide

14a
  1. tu
  2. nous
  3. je
  4. vous
  5. il
  6. elles
Nakijken
14b
  1. suis
  2. est
  3. êtes
  4. sommes 
  5. est
  6. est
  7. es
  8. sont
14c
  1. es
  2. suis
  3. êtes
  4. sommes
  5. est
  6. est
  7. sont
  8. sont
14d
  1. il est
  2. elle est
  3. ils sont
  4. elles sont
  5. ils sont
  6. je suis
14e
  1. je suis
  2. nous sommes/       on est
  3. Leila et Lisa sont
  4. Arthur est
  5. Vous êtes
  6. C'est

Slide 3 - Tekstslide

Meedoen met opdracht: Rufiënty, Amin, Jousef, Sarah, Harun, Sem, Berkin, Mesut, Awatif, Baris

De rest gaat zelfstandig werken (maar mag ook meedoen):
Maken: gele opdracht in LessonUp (als je dat nog niet hebt gedaan)
Daarna even leren.

Slide 4 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu ______ où? 
  2. Ils _______ au camping.
  3. Marcel, il _________ français.
  4. Emma et Marie _________ à la plage.
  5. Monsieur Leclerc, vous ___________ en vacances?
timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu ______ où? 
  2. Ils _______ au camping.
  3. Marcel, il _________ français.
  4. Emma et Marie _________ à la plage.
  5. Monsieur Leclerc, vous ___________ en vacances?

Slide 6 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu es où? 
  2. Ils _______ au camping.
  3. Marcel, il _________ français.
  4. Emma et Marie _________ à la plage.
  5. Monsieur Leclerc, vous ___________ en vacances?

Slide 7 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu es où? 
  2. Ils _______ au camping.
  3. Marcel, il _________ français.
  4. Emma et Marie _________ à la plage.
  5. Monsieur Leclerc, vous ___________ en vacances?

Slide 8 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu es où? 
  2. Ils sont au camping.
  3. Marcel, il _________ français.
  4. Emma et Marie _________ à la plage.
  5. Monsieur Leclerc, vous ___________ en vacances?

Slide 9 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu es où? 
  2. Ils sont au camping.
  3. (Marcel), il _________ français.
  4. Emma et Marie _________ à la plage.
  5. Monsieur Leclerc, vous ___________ en vacances?

Slide 10 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu es où? 
  2. Ils sont au camping.
  3. (Marcel), il est français.
  4. Emma et Marie _________ à la plage.
  5. Monsieur Leclerc, vous ___________ en vacances?

Slide 11 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu es où? 
  2. Ils sont au camping.
  3. (Marcel), il est français.
  4. Emma et Marie _________ à la plage.
  5. Monsieur Leclerc, vous ___________ en vacances?

Slide 12 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu es où? 
  2. Ils sont au camping.
  3. (Marcel), il est français.
  4. Emma et Marie sont à la plage.
  5. Monsieur Leclerc, vous ___________ en vacances?

Slide 13 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu es où? 
  2. Ils sont au camping.
  3. (Marcel), il est français.
  4. Emma et Marie sont à la plage.
  5. (Monsieur Leclerc), vous ___________ en vacances?

Slide 14 - Tekstslide

Noteer: 1) Wat het onderwerp is in de zin
2) Het juiste woord voor op de lege plek in de zin
  1. Tu es où? 
  2. Ils sont au camping.
  3. (Marcel), il est français.
  4. Emma et Marie sont à la plage.
  5. (Monsieur Leclerc), vous êtes en vacances?

Slide 15 - Tekstslide

Phrases-clés D

Slide 16 - Tekstslide

Les devoirs
Faire (maken)
Kijk in LessonUp naar de opmerkingen bij je opdrachten!
Als je paars goed hebt gemaakt, maak je nu geel.
Als je paars nog moeilijk vindt: eerst leren, dan blauw maken, dan paars maken
Leren voor MO:
Vocabulaire B - grammaire C (persoonlijk voornaamwoord, être)
Goed doornemen:
- gebruikte instructies (WB p.4) 
- vocabulaire A

Slide 17 - Tekstslide

ik 
jij
hij  / zij / men
wij
jullie / u
zij
zij 
vous
je
nous
ils
il / elle / on
tu
elles

Slide 18 - Sleepvraag

  Zet de persoonlijk voornaamwoorden in de juiste volgorde 
il
elle
tu
on
nous
je
vous
ils
elles

Slide 19 - Sleepvraag

Ik
Jij
Hij
Wij
Jullie / U
sont
Zij
Men
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils 
elles

Slide 20 - Sleepvraag

Frans
Nederlands
Wij
De meisjes
Jullie
De leerlingen 
Jij
Pierre
Stella
Ik
Men
Meneer Leclerc
Nous
Elles
Vous
Ils
Tu
Il
Elle
Je 
On 

Slide 21 - Sleepvraag

Het werkwoord être
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 22 - Sleepvraag