Omnia college ENG klas 1 shopping WORDS B
1 / 22
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
wisselgeld
A
swap money
B
change
C
little money
D
pocket money
Slide 2 - Quizvraag
laten zien
A
to see
B
to watch
C
to show
D
to look
Slide 3 - Quizvraag
vertaal:
to change clothes
to change clothes
A
veranderen / wisselen van kleding
B
geld geven voor kleren
C
kleding ruilen en betalen
D
nieuwe kleding kopen
Slide 4 - Quizvraag
ondergoed
A
undergood
B
underwear
C
underware
D
onderwear
Slide 5 - Quizvraag
warenhuis
A
warehouse
B
shopping mall
C
shopping house
D
department store
Slide 6 - Quizvraag
verkopen
A
to buy
B
to sell
C
to take
D
to change
Slide 7 - Quizvraag
duur
A
expensive
B
ecspensive
C
expensife
D
ekspensive
Slide 8 - Quizvraag
apotheker
A
apotheker
B
chemistry
C
chemist
D
chemiste
Slide 9 - Quizvraag
vertaal:
toys
toys
A
spelen
B
speelgoed
C
autootjes
D
lego
Slide 10 - Quizvraag
dragen van kleding
A
to waer
B
to wear
C
to ware
D
to weer
Slide 11 - Quizvraag
een tas
A
a bag
B
a tass
C
a sac
D
a handsac
Slide 12 - Quizvraag
kassabon
A
recept
B
receit
C
change paper
D
receipt
Slide 13 - Quizvraag
klacht
A
compleint
B
complaint
C
complant
D
complain
Slide 14 - Quizvraag
vertaal:
maat
maat
A
zise
B
size
C
sise
D
zize
Slide 15 - Quizvraag
toonbank
A
cashtable
B
countre
C
casher
D
counter
Slide 16 - Quizvraag
iemand bedienen
A
to serve
B
to order
C
to call
D
to give
Slide 17 - Quizvraag
Passen deze kleren bij elkaar?
A
Do these clothes match?
B
Do these clothes fit?
C
Do these clothes pass?
D
Do these clothes look together?
Slide 18 - Quizvraag
strak
A
strack
B
tyght
C
starck
D
tight
Slide 19 - Quizvraag
wijd
A
wide
B
lose
C
loose
D
big
Slide 20 - Quizvraag
een koopje
A
a bargain
B
a bergain
C
a bargein
D
a barquain
Slide 21 - Quizvraag
portemonnee
A
purse
B
portermoney
C
moneycase
D
wallet
