Omnia college ENG klas 1 5 Shopping WORDS C

5. Shopping WORDS C
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

5. Shopping WORDS C

Slide 1 - Tekstslide


A
a coat
B
a caot
C
a dress
D
a jass

Slide 2 - Quizvraag

korting
A
sale
B
discount
C
sales
D
bargain

Slide 3 - Quizvraag

s
A
a coat
B
a skirt
C
a jumper
D
a dress

Slide 4 - Quizvraag


A
an escalator
B
an eccalator
C
an excalator
D
a roll stairs

Slide 5 - Quizvraag

paskamer
A
fitt room
B
pass room
C
fitting room
D
change room

Slide 6 - Quizvraag

cadeau
A
a cadeau
B
a box
C
a given
D
a gift

Slide 7 - Quizvraag

dameskleding
A
ladies weer
B
ladies wear
C
lady's wear
D
ladies ware

Slide 8 - Quizvraag

vertaal: newsagent
A
nieuwsagent
B
tijdschriftenwinkel
C
boekhandel
D
nieuwsbericht

Slide 9 - Quizvraag

vertaal:
opening hours
A
openingsuur
B
open uren
C
sluitingtijd
D
openingstijden

Slide 10 - Quizvraag


een aankoop
A
a purchaise
B
a purse
C
a purchase
D
a buying

Slide 11 - Quizvraag


korting
A
sales
B
reduction
C
shortage
D
reducktion

Slide 12 - Quizvraag

overhemd
A
shirt
B
T-shirt
C
jacket
D
schirt

Slide 13 - Quizvraag

winkelier
A
shopping guy
B
shopper
C
shopkeeper
D
shopping owner

Slide 14 - Quizvraag


winkeldief
A
shop thief
B
shoplifter
C
salesman
D
shopping thief

Slide 15 - Quizvraag


A
shopping center
B
shop centre
C
shopping centre
D
shop mall

Slide 16 - Quizvraag


korte broek
A
short trouser
B
short
C
shorts
D
shorty

Slide 17 - Quizvraag

een rok
A
a skirt
B
a dress
C
a shirt
D
a scirt

Slide 18 - Quizvraag

vertaal:
stationer
A
kantoorboekhandel
B
station
C
stationshal
D
boekenwinkel

Slide 19 - Quizvraag

vertaal:
sweater
A
iemand die erg zweet
B
een trui
C
een trainingsbroek
D
een trainingsjas

Slide 20 - Quizvraag


A
swim trousers
B
swimming pant
C
swimming truncks
D
swimming trunks

Slide 21 - Quizvraag


er goed uitzien
A
to look goed
B
to look good
C
to look great
D
to look sad

Slide 22 - Quizvraag


inpakken
A
to pack in
B
to wrap
C
to rapp
D
to swap

Slide 23 - Quizvraag


winkelwagentje
A
a shopbasket
B
a shopping car
C
a trolley
D
a shoppingtrunk

Slide 24 - Quizvraag

vertaal:
to check out
A
de winkel uitgaan
B
de winkel binnenkomen
C
aan de kassa betalen
D
iets vragen aan de winkelier

Slide 25 - Quizvraag