Klas 1 chapitre 5
1 / 17
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Zet het werkwoord in de passé composé: Je (travailler)
A
je travaille
B
j'ai travailler
C
j'ai travaillé
D
je travaillé
Slide 2 - Quizvraag
Zet het werkwoord in de passé composé: Nous (donner)
A
Nous donnons
B
Nous avons donné
C
Nous donné
D
Nous avez donné
Slide 3 - Quizvraag
Zet het werkwoord in de passé composé: Vous (rencontrer)
A
Vous rencontrez
B
Vous donné
C
Vous avons rencontré
D
Vous avez rencontré
Slide 4 - Quizvraag
Zet het werkwoord in de passé composé: Sara (aimer)
A
Sara a aimé
B
Sara ont aimé
C
Sara a aime
D
Sara as aimé
Slide 5 - Quizvraag
Zet het werkwoord in de passé composé: Sara et Thimo (adorer)
A
Sara et Thimo a adore31
B
Sara et Thimo ont adoré
C
Sara et Thimo avons adoré
D
Sara et Thimo avez adoré
Slide 6 - Quizvraag
Wat voeg je toe aan het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk is?
A
niks
B
e
C
s
Slide 7 - Quizvraag
Wat voeg je toe aan het bijvoeglijk naamwoord als het meervoud is?
A
niks
B
e
C
s
Slide 8 - Quizvraag
Wat voeg je dan toe als het vrouwelijk meervoud is
A
niks
B
e
C
s
D
es
Slide 9 - Quizvraag
Le (petit) père
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 10 - Quizvraag
La (petit) mère
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 11 - Quizvraag
La robe (rouge)
A
rouge
B
rougee
C
Rouges
D
Rougees
Slide 12 - Quizvraag
La (joli) robe
A
joli
B
jolie
C
jolis
D
jolies
Slide 13 - Quizvraag
Les (joli) robe
A
joli
B
jolie
C
jolis
D
jolies
Slide 14 - Quizvraag
La (grand) classe
A
grand
B
grande
C
Grands
D
Grandes
Slide 15 - Quizvraag
Les garçons (sportif)
A
sportif
B
sportive
C
sportifs
D
sportives
Slide 16 - Quizvraag
Hoe goed ging de grammatica?
