Taalles - Een samengestelde zin

  • De Samengestelde Zin
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

  • De Samengestelde Zin

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
  • Uitleg over samengestelde zinnen
  • Quiz

Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van de les kun/weet je:
  • Wat een samengestelde zin is.
  • Een samengestelde zin, hoofdzin en bijzin herkennen. 
  • Een samengestelde zin maken. 
  • Wat een voegwoord is

Slide 3 - Tekstslide

1 of 2 persoonsvormen?

Persoonsvorm --> Enkelvoudige zin



Onderwerpen en persoonsvormen --> Samengestelde zin



Slide 4 - Tekstslide

Ik vind Jan heel leuk.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 5 - Quizvraag

Ik vind Jan heel leuk terwijl ik hem nog niet zo lang ken.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 6 - Quizvraag

Twee Hoofdzinnen
Hoofdzin
Voegwoord
Hoofdzin

Slide 7 - Tekstslide

Twee Hoofdzinnen
De persoonsvorm staat in een hoofdzin altijd op de eerste of tweede plaats.
  • De kat van de buurman   loopt  op het hek.'

Slide 8 - Tekstslide

Twee Hoofdzinnen
In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp altijd naast elkaar


  • 'De kat van de buurman |  loopt  | op het hek.'

Slide 9 - Tekstslide

Twee Hoofdzinnen
Andere voorbeelden:
  • Die slang daar | eet | twee muizen | per week.
     
  • Noor |  ging  | naar de dierentuin.

Slide 10 - Tekstslide

Twee Hoofdzinnen
  • De gorilla | at | een banaan | en | de zebra | lag | in de zon.
De voegwoorden tussen twee hoofdzinnen zijn: en, maar, of en want

Slide 11 - Tekstslide


In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm altijd naast elkaar
A
Dat is waar!
B
Dat is onwaar!

Slide 12 - Quizvraag


In een samengestelde zin is er sprake van:
- één onderwerp
- twee persoonsvormen
A
Waar
B
Onwaar

Slide 13 - Quizvraag


De voegwoorden van twee hoofdzinnen zijn:
En, maar, of, en dus
A
Waar
B
Onwaar

Slide 14 - Quizvraag

3.7 na sommige werkwoorden kun je een tweede werkwoord gebruiken
blijven, gaan, horen, komen, laten, leren, voelen, zien

Slide 15 - Tekstslide

Het tweede werkwoord staat aan het einde van de zin
Je gebruikt het hele werkwoord


De buurman komt koffie drinken

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig werken
4.3 
timer
1:00

Slide 17 - Tekstslide