Les 3.1G (Di. 16-4-2024, 5e/6e)
1 / 23
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Bij welk zinsdeel heb je de 1e naamval?
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp
Slide 6 - Quizvraag
Hoe vind je deze 1e naamval?
(Welke vraag kan je stellen?)
(Welke vraag kan je stellen?)
Slide 7 - Open vraag
Het zinsdeel dat altijd
in de 4e naamval staat is het ...
in de 4e naamval staat is het ...
A
... onderwerp
B
... gezegde
C
... lijdend voorwerp
D
... meewerkend voorwerp
Slide 8 - Quizvraag
Hoe vind je dan de 4e naamval?
(Welke vraag stel je hier?)
(Welke vraag stel je hier?)
Slide 9 - Open vraag
Welk zinsdeel heeft een derde naamval
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
Slide 10 - Quizvraag
Hoe vind je de 3e naamval?
(Welke vraag stel je dan?)
(Welke vraag stel je dan?)
Slide 11 - Open vraag
Als een zinsdeel onderwerp van de zin is, gebruik je ...
A
De 1e naamval
B
De 2e naamval
C
De 3e naamval
D
De 4e naamval
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
"Ich habe gestern in Lelystad ein Auto gekauft!" (1e + 4e nvl zoeken)
Slide 14 - Open vraag
"Monica hat an Peter ein Geschenk gegeben!"
Slide 15 - Open vraag
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Wie
Wat
Waar vandaan
Hoe
Waar
Waarom
wer
wo
wie
was
woher
Warum
Slide 19 - Sleepvraag
timer
1:00
.... heißt du?
..... ist deine Telefonnummer?
.... bleibst du nicht?
.... bist du?
..... wohnst du?
Was
