De 1ste en 4de naamval


lich Willkommen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les


lich Willkommen

Slide 1 - Tekstslide

Doelen


- Ik weet wanneer een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.

- Ik weet de vertalingen van ein/eine & kein/keine.

-Ik weet wanneer ik ein/eine & kein/keine gebruik.

Nieuw! - Ik weet wat bezittelijke vnw zijn 

-Ik weet de Duitse vertalingen van de bezittelijke vnw. 


Slide 2 - Tekstslide

ein, eine, ein

Slide 3 - Tekstslide

ein
eine
keine
Katze
Zeitung
Junge
Haus
Schüler
Haare

Slide 4 - Sleepvraag

....Haus
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 5 - Open vraag

.... Junge
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 6 - Open vraag

.... Mannschaft
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 7 - Open vraag

.... Kinder
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

ik 
mijn
jij
jouw
hij
zijn
zij 
haar
het 
zijn
wij
ons/onze
jullie
jullie
zij
hun
u
uw
ich
mein-
du
dein-
er
sein- 
sie 
ihr-
es
sein-
wir
unser-
ihr
euer-
sie
ihr-
Sie
Ihr-
Bezittelijk
voornaamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

mijn
jouw
zijn
haar
hun
onze
jullie
uw
mein
unser
ihr (m.v.)
ihr (e.v.)
sein
Ihr
dein
euer

Slide 12 - Sleepvraag

De uitgangen van de bezittelijke voornaamwoorden
  • De bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgang als de woorden ein(e) en kein(e). 

  • Let op het bezittelijk voornaamwoord 'euer' (=jullie)
Ist das euer Vater?
Ist das eure Mutter?

Slide 13 - Tekstslide

De 1ste en 4de naamval

Slide 14 - Tekstslide

naamvallenschema
         M               V            O        MV              M            V         O         MV
1e : der          die        das      die               ein        eine    ein    keine
4e :den         die        das      die               einen   eine    ein    keine
                                                                                                                              (ook: mein-,dein-, sein-, ihr-,unser-,euer-,ihr-,Ihr-)
  


                                                                                    
                                                                                     



4e :den         die        das      die

Slide 15 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + gezegde?
C
wie / wat + onderwerp + gezegde?
D
aan wie / voor wie?

Slide 16 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + gezegde?
C
wie / wat + onderwerp + gezegde?
D
aan wie / voor wie

Slide 17 - Quizvraag

Ein- Gruppe
Deze woorden gaan net zoals "ein, eine, kein, keine":

mein-, dein- ,sein- ,ihr- ,unser- ,euer- ,ihr- ,Ihr-

Dus: is het "einen Pullover", dan kan het ook met het woord "dein"........
namelijk: "deinen Pullover"

Slide 18 - Tekstslide

Als een zinsdeel onderwerp van de zin is, gebruik je ...
A
De 1e naamval
B
De 2e naamval
C
De 3e naamval
D
De 4e naamval

Slide 19 - Quizvraag

Als een zinsdeel lijdend voorwerp van de zin is, gebruik je ...
A
De 1e naamval
B
De 2e naamval
C
De 3e naamval
D
De 4e naamval

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht d... Kind.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, das Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste naamvallen in:
D... Frau sieht d... Mann.
A
Die Frau, das Mann
B
Der Frau, die Mann
C
Die Frau, der Mann
D
Die Frau, den Mann

Slide 22 - Quizvraag

Vul de juiste naamvallen in:
D... Kinder (mv) sehen d... Frau.
A
Die Kinder, das Frau
B
Die Kinder, die Frau
C
Das Kinder, der Frau
D
Das Kinder, die Frau

Slide 23 - Quizvraag


Vul de juiste naamvallen in:
D... Junge sieht d... Hund(m)
A
Der Junge, den Hund
B
Das Junge, der Hund
C
Der Junge, der Hund
D
Den Junge, den Hund

Slide 24 - Quizvraag


Kennst du (mijn) Bruder?
A
mein
B
meine
C
meinen
D
meines

Slide 25 - Quizvraag


D____ Mann hat eine Frau.
A
Der
B
Die
C
Das
D
Den

Slide 26 - Quizvraag


Wo ist (mijn) Zeitung (v)?
A
mein
B
meine
C
deine
D
meinen

Slide 27 - Quizvraag


(Zijn) Geld (o) liegt auf dem Tisch.
A
Sein
B
Seine
C
Seines
D
Seiner

Slide 28 - Quizvraag


Johann kauft d____ Hut (m)
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 29 - Quizvraag

Ich habe für d____ Opa ein Geschenk gekauft.
A
die
B
das
C
der
D
den

Slide 30 - Quizvraag

en nu oefenen:

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Slide 35 - Link