Oefentoets naamvallen-2
1 / 15
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Plaats de woorden in de juiste groep:
Der-Gruppe
Ein-Gruppe
dieses
welche
jeder
deine
Ihre
unser
keinen
die
Slide 5 - Sleepvraag
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Als een zinsdeel onderwerp van de zin is, gebruik je ...
A
de 1e naamval
B
de 2e naamval
C
de 3e naamval
D
de 4e naamval
Slide 9 - Quizvraag
Als een zinsdeel lijdend voorwerp van de zin is, gebruik je ...
A
de 1e naamval
B
de 2e naamval
C
de 3e naamval
D
de 4e naamval
Slide 10 - Quizvraag
Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht das Kind.
D... Mann sieht das Kind.
A
Die Mann
B
Der Mann
C
Das Mann
D
Den Mann
Slide 11 - Quizvraag
Vul de juiste naamvallen in:
Die Frau kauft ein... Tasche.
Die Frau kauft ein... Tasche.
A
ein Tasche
B
einen Tasche
C
eine Tasche
D
einer Tasche
Slide 12 - Quizvraag
Vul de juiste naamvallen in:
Der Junge sieht d... Hund(m).
Der Junge sieht d... Hund(m).
A
der Hund
B
die Hund
C
das Hund
D
den Hund
