Grammatica - 5.7 - les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Grammatica - 5.7

Woordsoorten

Start van de les

• IPad en/of boek op de hoek van je tafel, gesloten.
• Tas op de grond.
• Telefoon thuis of in de kluis
• Sleutels in de tas

Doelen

In deze paragraaf leer je:

• hoe je het bijvoeglijk naamwoord vindt;

• hoe je voorzetsels vindt;

• hoe je telwoorden vindt.

Even herhalen

Van welk hele werkwoord komt het werkwoord 'is'?

'Mijn vader las een dik boek.'
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Voorzetsels
Wat is GEEN voorzetsel?

1. Tijdens
2. voor
3. omdat
4. tussen

'Tijdens de les maakt hij zijn huiswerk in een schrift.'
Wat zijn de voorzetsels?

Telwoorden

Woorden die een aantal of hoeveelheid aangeven, noem je telwoorden (tw). Voorbeelden van telwoorden: vier, honderd, veel, eerste, duizendste, middelste.

Alle getallen zijn telwoorden.

1. waar
2. niet waar

Telwoorden zijn...

1. na, voor, achter
2. tweede, vijftig, veel

Wat is GEEN telwoord?

1. eerste
2. meeste
3. kleinste
4. laatste

Bezittelijk voornaamwoord (KGT)

Met voornaamwoorden kun je zeggen van wie iets is:

Met een persoonlijk voornaamwoord na het voorzetsel van:

Die schoenen zijn van ons.

Mijn zusje en een klasgenoot van haar fietsen altijd samen naar school.

Bezittelijk voornaamwoord (KGT)

Een bezittelijk voornaamwoord (bzv) staat voor het zelfstandig naamwoord:

Onze schoenen hebben we vast uitgedaan.

Mijn zusje fietst met haar klasgenoot naar onze school.

Bezittelijk voornaamwoord (KGT)

Bezittelijk voornaamwoord (KGT)

Uitlegfilmpje 

Me of mijn? (KGT)

mijn = bezittelijk voornaamwoord. Ik heb mijn broer een mooi cadeau gegeven.

me = persoonlijk voornaamwoord. Ik heb die rare broer van me een mooi cadeau gegeven.

Jou of jouw? (KGT)

jouw = bezittelijk voornaamwoord. Mag ik jouw fiets even lenen?

jou = persoonlijk voornaamwoord. Is die fiets van jou of van iemand anders?

U of uw? (KGT)

uw = bezittelijk voornaamwoord. Mag ik uw rijbewijs even zien?

u = persoonlijk voornaamwoord. Ik zag u net door rood rijden, klopt dat?

Ezelsbruggetje!

Onthoud dit ezelsbruggetje:

Kun je het voornaamwoord vervangen door hij of zij? Dan is het een persoonlijk voornaamwoord.

Kun je het vervangen door zijn of haar? Dan is het een bezittelijk voornaamwoord.

Zij/ze of hun?(KGT)

Hun is wél een voornaamwoord, maar nóóit het onderwerp van een zin.

hun = persoonlijk voornaamwoord. Ik heb hun het probleem uitgelegd. Ik heb hun een vraag gesteld.

hun = bezittelijk voornaamwoord. Zij hebben hun huis verkocht.

Zij/ze of hun?(KGT)

Gebruik als onderwerp altijd zij of ze.

 

Zij hebben een geweldige presentatie gegeven!

De volgende keer doen ze het vast weer zo goed.

Maken Grammatica 5.7

 opdr. 9 t/m 12

Test jezelf

Klaar?

• Versterk jezelf woordsoorten
• Test jezelf 5.7 
• huiswerk maken
• lezen leesboek

Maken Grammatica 5.7

 opdr. 9 t/m 13, 15, 22

Test jezelf

Klaar?

• Versterk jezelf woordsoorten
• Test jezelf 5.7 
• huiswerk maken
• lezen leesboek