taal punten, uitroepteken en vraagteken

taalbeschouwing
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

taalbeschouwing

Slide 1 - Tekstslide

wat ga je leren:
  • Je leert dat er verschillende soorten zinnen zijn.

Slide 2 - Tekstslide


bekijk en lees 
de strip

Slide 3 - Tekstslide

Bekijk nogmaals de strip. Wie zegt wat?
Wie zegt de zinnen waarin iets gevraagd wordt?
Wie zegt de zinnen waarin je iets moet doen?
Wie zegt de zinnen waarin iets verteld wordt?
juf
Maura
Seger

Slide 4 - Sleepvraag


bekijk en lees 
de strip

Slide 5 - Tekstslide

Bekijk nogmaals de strip
Wat staat er achter de zinnen van juf?
Wat staat er achter de zinnen van Seger?
Wat staat er achter de zinnen van Maura?
een punt
een uitroepteken
een vraagteken

Slide 6 - Sleepvraag

Slide 7 - Tekstslide

Wat is dit voor een zin?

Ga nu zitten!
A
een vraagzin
B
een zin met een gebod
C
een vertelzin

Slide 8 - Quizvraag

Wat is dit voor een zin?

Wie heeft de koekjes opgegeten?
A
een vraagzin
B
een zin met een gebod
C
een vertelzin

Slide 9 - Quizvraag

Als de zin iets vraagt zet je er een vraagteken achter.
Ga jij morgen wandelen?

Als de zin iets vertelt dat moet, (een gebod) of het wordt geschreeuwd dan komt er een uitroepteken.
Loop jij nou eens even door!

En een normale vertelzin krijgt een punt.
Zij lopen door de tuin.

Slide 10 - Tekstslide

Wat moet er achter de zin staan?

Ik ga morgen naar het bos
A
?
B
!
C
.

Slide 11 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?

Ga zitten
A
?
B
!
C
.

Slide 12 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?
Waar ga jij naar toe
A
?
B
.
C
!

Slide 13 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?
Ga staan
A
.
B
!
C
?

Slide 14 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?
De hond loopt over straat
A
.
B
!
C
?

Slide 15 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?
Wil jij even een lepel uit de keuken pakken
A
.
B
!
C
?

Slide 16 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?
Het is niet warm buiten
A
?
B
.
C
!

Slide 17 - Quizvraag

goed gewerkt!


Slide 18 - Tekstslide