8A thema 2 week 1 Taal

Thema 2 week 1: Inhoudswoorden

Aan het einde van de les weet je wat inhoudswoorden zijn en kun je de inhoudswoorden vinden in een zin.
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 2 week 1: Inhoudswoorden

Aan het einde van de les weet je wat inhoudswoorden zijn en kun je de inhoudswoorden vinden in een zin.

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn ook alweer inhoudswoorden
- werkwoorden
- bijvoeglijk naamwoorden
- Zelfstandig naamwoorden
- bijwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden:
Een werkwoord zegt wat een mens, ding of dier doet.
Bijvoorbeeld: lopen, sporten, slapen
Let op: Hebben, zijn en worden zijn ook werkwoorden!

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandignaamwoorden:
Dit zijn mensen, dieren, dingen, namen, plaatsen, landen.
Je kunt er  vaak een lidwoord voor zetten.
Bijvoorbeeld: Opa, olifant, spiegel, lucht, Nederland

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord:
Vertelt iets over het zelfstandig naamwoord:
de rode trui
 de mooie ketting
de houten tafel
het lieve konijntje


Slide 5 - Tekstslide

Bijwoord:
1. Als een woord aangeeft waar, wanneer en hoe iets gebeurt.
Bijvoorbeeld: Vandaag zijn we allemaal op school. Vandaag
2. Vertelt iets over het bijvoeglijk naamwoord of werkwoord.
Bijvoorbeeld: Dat is een zeer interessante ontdekking. - Zeer vertelt iets over interessante.
3. Vertelt iets over een ander bijwoord.
Bijvoorbeeld: Hij loopt heel snel. Heel vertelt iets over snel.

Slide 6 - Tekstslide

Zij heeft een mooie, nieuwe auto gekocht.
Wat voor inhoudswoord is nieuwe?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijknaamwoord
D
Bijwoord

Slide 7 - Quizvraag

In Nederland vieren we koningsdag op 27 april.
Welk inhoudswoord is Nederland?
A
Bijwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Italië is de hele terechte winnaar geworden.
Hele is een....?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
bijwoord

Slide 9 - Quizvraag

Volgend jaar wordt het toernooi gehouden in Italië!
Wordt is een....?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 10 - Quizvraag

Benoem de zelfstandig naamwoorden:
Sheila is alsnog een zorgzame vrouw geworden.

Slide 11 - Open vraag

Benoem de bijvoeglijk naamwoorden en zelfstandig naamwoorden.
Heb jij in die blauwe luchtballon gevaren?

Slide 12 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin?
Wat heeft deze winkelier jou gegeven?

Slide 13 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Hebben zij in die rode auto gereden?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het bijwoord?
Morgen komt Tom niet naar school.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het bijwoord?
Daar woont de timmerman.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het bijwoord?
Dat kasteel is ontzettend oud.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het bijwoord?
Lucas kan hard rennen.

Slide 18 - Open vraag

Leestekens

Slide 19 - Tekstslide

Wat mis je in deze tekst?

Slide 20 - Tekstslide

Soorten zinnen
Aan het eind van een vertelzin staat een punt.  .
Aan het eind van een vraagzin staat een vraagteken. ?
Aan het eind van een zin met een gebod staat een uitroepteken. !

Slide 21 - Tekstslide

Vandaag gaan we nog een keertje oefenen met leestekens zetten zonder leestekens kun je zinnen als deze moeilijker lezen
WELK LEESTEKENs MIS JE?
A
vraagtekens
B
uitroeptekens
C
punten
D
van alles wat

Slide 22 - Quizvraag


bekijk en lees 
de strip

Slide 23 - Tekstslide

Wie zegt wat?
Wie zegt de zinnen waarin iets gevraagd wordt?
Wie zegt de zinnen waarin je iets moet doen?
Wie zegt de zinnen waarin iets verteld wordt?
juf
Maura
Seger

Slide 24 - Sleepvraag

Een punt gebruik je aan het einde van een zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Wat is dit voor een zin?

Wie heeft de koekjes opgegeten?
A
een vraagzin
B
een zin met een gebod
C
een vertelzin

Slide 26 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?
Ga staan
A
.
B
!
C
?

Slide 27 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?
De hond loopt over straat
A
.
B
!
C
?

Slide 28 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?
Wil jij even een lepel uit de keuken pakken
A
.
B
!
C
?

Slide 29 - Quizvraag

Wat moet er achter de zin staan?
Het is niet warm buiten
A
?
B
.
C
!

Slide 30 - Quizvraag

Waar komen de leestekens?
Zijn vriendschappen tussen dieren wel zo bijzonder ze komen best vaak voor

Slide 31 - Open vraag

Waar komen de leestekens?
Kijk naar onze kip die is bevriend met een konijntje

Slide 32 - Open vraag

Waar komen de leestekens?
Zijn moeder is dood daarom zorgt zij voor hem

Slide 33 - Open vraag

Waar komen de leestekens?

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 34 - Open vraag

Maak nu de taalwerkbladeren

Slide 35 - Tekstslide