In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoordspelling
In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.
Slide 2 - Tekstslide
Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Gebiedendewijs
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Infinitief (hele werkwoord)
Bijvoeglijk naamwoord
PVTT
PVVT
GW
VD
OD
INF
BN
Slide 3 - Tekstslide
De ham-vraag
Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:
Heb ik te maken met een persoonsvorm?
Slide 4 - Tekstslide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur..
Slide 5 - Tekstslide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:
Hier is vorige week een ongeluk gebeurd. Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeurt.
Slide 6 - Tekstslide
Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:
Ik neem een Big Mac.
Neem jij een Big Mac?
Hij neemT een Big Mac.
Wij nemEN een Big Mac.
Slide 7 - Tekstslide
Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:
Ik neem een Big Mac. Ik smul ervan.
Ik nam een Big Mac. Ik smulde ervan.
Sterk werkwoord, want Zwak werkwoord, want
het verandert van klank. het verandert niet van klank.
Slide 8 - Tekstslide
Hoe spel je de persoonsvorm?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
de(n) of te(n)?
Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip / 'tsexy fokschaap.
hele werkwoord -en = stam : branden / surfen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand/ surf
nee: de(n): de(n)
ja: te(n): te(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)
Slide 13 - Tekstslide
de(n) of te(n)?
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen
hele werkwoord -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
dus de(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)
Slide 14 - Tekstslide
Sterke werkwoorden
Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed.
Slide 15 - Tekstslide
Oefening
Persoonsvorm t.t.
Slide 16 - Tekstslide
Zodra de dokter (1) ... (worden) geïnformeerd over een patiënt met een hartstilstand, (2) ... (spoeden) hij zich naar de eerste hulp.
A
1: word, 2: spoed
B
1: wordt, 2: spoed
C
1: wordt, 2: spoedt
D
1: word, 2: spoedt
Slide 17 - Quizvraag
Een groot deel van de bevolking (1) ... (lijden) aan vergeetachtigheid; soms (2) ... (duiden) dit geheugenverlies op dementie.
A
1: lijdt, 2: duidt
B
1: lijd, 2: duidt
C
1: lijd, 2: duid
D
1: lijdt, 2: duid
Slide 18 - Quizvraag
Gewoonlijk (1) ... (kruiden) je het vlees voordat je het (2) ... (braden)
A
1: kruid, 2: braad
B
1: kruidt, 2: braadt
C
1: kruid, 2: braadt
D
1: kruidt, 2: braad
Slide 19 - Quizvraag
(1) ... (vinden) je het niet jammer dat de nieuwe voorzitter van Vitesse alweer (2) ... (aftreden)
A
1: vind, 2: aftreed
B
1: vind, 2: aftreedt
C
1: vindt, 2: aftreedt
D
1: vindt, 2: aftreed
Slide 20 - Quizvraag
Oefening
Persoonsvorm v.t.
Slide 21 - Tekstslide
Famke (1) ... (hechten) erg veel waarde aan haar oude omafiets, maar ... (zwichten) toch voor een scooter toen ze 16 werd.
A
1: hechte, 2: zwichte
B
1: hechtte, 2: zwichte
C
1: hechte, 2: zwichtte
D
1: hechtte, 2: zwichtte
Slide 22 - Quizvraag
Onze buurman (1) ... (storten) het afval in de tuin, wat ons zeer (2) ... (verontrusten)
A
1: stortte, 2: verontruste
B
2: stortte, 2: verontrustte
C
1: storte, 2: verontrustte
D
1: storte, 2: verontruste
Slide 23 - Quizvraag
De brandweer ... (inspecteren) het verwoeste appartement om de oorzaak van de brand te achterhalen.
A
inspecteerde
B
inspecteerdde
C
inspecteerden
D
inspecteerdden
Slide 24 - Quizvraag
Doordat mijn hand een uitstekende spijker (1) ... (raken), (2) ... (halen) ik hem open en (3) ... (bloeden) mijn vingers hevig.