Werkwoordspelling klas 3

Werkwoordspelling
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling

Lesdoel:


1. Je kunt de pv in de tegenwoordige en verleden tijd schrijven. Ook de Engelse werkwoorden!

2. Je kent de 5 verschillende werkwoordsvormen.



Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vormen
persoonsvorm tegenwoordige tijd 

persoonsvorm verleden tijd 

voltooid/onvoltooid deelwoord 

infinitief (hele werkwoord) 

bijvoeglijk naamwoord 


PV-TT

PV-VT

VD

INF

BN

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke vraag

Voor een juiste werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken je de pv?

De pv verandert van tijd/vorm:             

                              

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                          klank.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken je de pv?

De pv past zich aan het onderwerp aan:


Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Jij neemt een Big Mac.

Hij/zij/het neemt een Big Mac.

Wij/jullie/wij nemen een Big Mac.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe spel je de persoonsvorm?

In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen...
Eerst de tegenwoordige tijd.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pv-tt
B
vd
C
pv-vt
D
bn

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De dictator (verklaren) de oorlog aan zijn buurland.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Mijn docent (herhalen) nu de werkwoordspelling.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Suzanne (bladeren) tijdens de les stiekem in Latino King.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Donna (verbranden) de brief met haar pincode.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

spelling engelse werkwoorden

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden PV TT
werkwoord
stam
ik-vorm
hij-vorm
wij-vorm
racen
rac
race
racet
racen
stressen
stress
stres
strest
stressen
promoten
promot
promoot
promoot
promoten
relaxen
relax
relax
relaxt
relaxen
timen
tim
time
timet
timen
passen
pass
pass
passt

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Hij (liken) .... elke foto die zij plaatst.

A
likt
B
liket
C
liked
D
likedt

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Vanaf nu (skaten) .... Yuri elke dag in het park.

A
skate
B
skatet
C
skatete
D
skeette

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Lisa (daten) .... tegenwoordig een profvoetballer.
A
date
B
datet
C
dated
D
datete

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - tt)
A
timet
B
timed
C
timt
D
timede

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden

Hij ...(basketballen - tt).
A
Hij basketballd.
B
Hij basketballt.
C
Hij basketbalt.
D
Hij basketbald.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Engelse werkwoorden)
Hij (passen) de bal snel door.
A
past
B
passt
C
pasd
D
passd

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
infinitief
stam
tt
vt
vd
werken
werk

ik werk
jij werkt
ik werkte
jij werkte
ik heb gewerkt
mailen
mail
ik mail
jij mailt
ik mailde
jij mailde
ik heb gemaild
daten
date

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je dus 't ex-kofschip.


  1. hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 

(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).



Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden PV VT en VD
werkwoord
stam
ik-vorm
pv vt
vd
racen
rac
race
racete(n)
geracet
stressen
stress
stres
streste(n)
gestrest
promoten
promot
promoot
promootte(n)
gepromoot
relaxen
relax
relax
relaxte(n)
gerelaxt
timen
tim
time
timede(n)
getimed

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Na schooltijd (racen) .... hij naar huis om op tijd te zijn voor de visite.
A
racte
B
racde
C
racete
D
racede

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Engelse werkwoorden)
Hij (managen-vt)
A
managede
B
managete
C
managde
D
managte

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
De slapende kater was gemakkelijk te fotograferen.

A
OD als BN
B
VD als BN

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Heeft hij alle bestanden (deleten) .... ?

A
gedelete
B
gedeletet
C
gedeleet
D
gedeleted

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Infinitief

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.


Schrijf je zo kort mogelijk, met soms een extra -E erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.

                                   BN van VD

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je leren?
Hoofdstuk 2 Samengestelde zinnen bladzijde 58
Hoofdstuk 2 Persoonsvorm bladzijde 60
Hoofdstuk 3 Voltooid deelwoord en bijvoegelijk naamwoord bladzijde 88

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toets
Werkwoordspelling : maandag 16 januari
Oefentoets Vrijdag 13 januari

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies