Woche 40

H4du3 Duits, Woche 40
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 160 min

Onderdelen in deze les

H4du3 Duits, Woche 40

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Beginopdracht
Versie A
Versie B
de ruzie
de oplossing
wennen aan
durven
overhalen
overtuigen
het uitmaken
van mening zijn
met 'je' aanspreken
met 'u' aanspreken

Slide 3 - Tekstslide

Diese Woche:
Montag (40 Min.)

Check: Aufgabe 47, 49, 50, 51, 52
Vervolg Grammatik H:
Aufgabe 53, 54, 55
Lesen: Aufgabe: 45
Freitag (100 Min.)

Idioom
Sprechen: Aufgabe 30, 31, 32, 33
Schreiben: Aufgabe 37, 38, 39, 40
Hänsel & Gretel
Wörter nächste Woche

Slide 4 - Tekstslide

Grammatik H: vaste voorzetsels
Doel: 

- op de toets weet je welke vaste voorzetsels met welke naamval gaan (+3e naamval of +4e naamval)
- je kunt het naamvalschema gebruiken (dit krijg je op de toets)
- je weet het verschil tussen 'nach' en 'zu'

Slide 5 - Tekstslide

Grammatik H: vaste voorzetsels
Vaste voorzetsels +3e naamval = 

z
m
a
e
a
n
g
b
s
v

Slide 6 - Tekstslide

Grammatik H: vaste voorzetsels
Het verschil tussen 'nach' en 'zu' (betekenis van allebei = naar)

nach
zu

Slide 7 - Tekstslide

Grammatik H: vaste voorzetsels
Vaste voorzetsels +4e naamval = 

d
g
o
u
f
b
e

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik H: vaste voorzetsels
Op de toets krijg je de naamvalschema's erbij. Oefenen met blz. 238-239.
Je moet wél weten welke woorden bij welke groep horen:

- Der-groep = der, die, das, die, dies-, jen-, jed-, welch-, solch-, manch-, all-, beid-.

- Ein-groep = ein-, kein- en alle bezittelijke voornaamwoorden (= mein-, dein-, sein-, ihr-, sein-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-_.

Slide 9 - Tekstslide

Hausaufgaben für Freitag
- Maken:

- Leren: 



Slide 10 - Tekstslide

Hausaufgaben für Montag
- Maken: 

- Leren: 



Slide 11 - Tekstslide