werkwoordsvormen week 11

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Tom (ontleden) vandaag die vijf moeilijke zinnen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 2 - Quizvraag

Belangrijke vraag

Voor een juiste werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm?

Slide 3 - Tekstslide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 4 - Tekstslide

Hoe herken je de pv?   (1)

De pv verandert van tijd:             

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                          klank.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe herken je de pv?    (2)

De pv past zich aan het onderwerp aan:


Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Jij neemt een Big Mac.

Hij/zij/het neemt een Big Mac.

Wij/jullie/wij nemen een Big Mac.

Slide 6 - Tekstslide

Er (kleven, vt) nogal wat nadelen aan Huibs plan.

Slide 7 - Open vraag

Is je broer al naar zijn studentenkamer in Amsterdam (vertrekken)?

Slide 8 - Open vraag

De pizza was helemaal (verbranden).

Slide 9 - Open vraag

Alle werkwoordsvormen

Ik neem/nam een Bic Mac                                         PV

Ik heb een Big Mac genomen                               VD

Kwijlend nam ik een hap                                          OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                    INF

Geef me eens een Big Mac!                                      GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                    BN


Slide 10 - Tekstslide

Infinitief

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 11 - Tekstslide

Gebiedende wijs

Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

  • Staat vóór een zelfstandig naamwoord.
  • Is een VD of OD geweest.
  • Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met een extra -e erachter. Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.
                                  
  • Als het VD op -en eindigt, dan blijft dat zo bij het BN: We eten vanavond gebakken vis.



Slide 13 - Tekstslide

Tips

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 14 - Tekstslide

Tips

De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.


De  fotograaf zal deze foto vergroten

Vergroot deze foto voor mij! 

De vergrote foto ziet er mooi uit.


Vergelijk de laatste zin met deze: De fotograaf vergrootte de foto: hier is sprake van de PV- vt, dus ik-vorm + -te       

Slide 15 - Tekstslide

Oefenen...

Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.     

Slide 16 - Tekstslide

De slapende kater was gemakkelijk te fotograferen.

A
OD als BN
B
VD als BN

Slide 17 - Quizvraag

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 18 - Quizvraag

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde

Slide 19 - Quizvraag

Hij (deleten - vt) de bestanden.
A
delete
B
deletete
C
delette
D
deletette

Slide 20 - Quizvraag

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 21 - Quizvraag

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 22 - Quizvraag

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 23 - Quizvraag