In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
V2C Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Omdat het heel belangrijk is om te herhalen......
>>> herhaling werkwoordspelling <<<
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Werkwoordspelling
In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingswijze nog een keer samengevat.
Slide 4 - Tekstslide
Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Gebiedendewijs
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Infinitief (hele werkwoord)
Bijvoeglijk naamwoord
PV-TT
PV-VT
GW
VD
OD
INF
BN
Slide 5 - Tekstslide
Belangrijke vraag
Voor een juiste werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:
Heb ik te maken met een persoonsvorm?
Slide 6 - Tekstslide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur..
Slide 7 - Tekstslide
In de zin :
Hier is vorige week een ongeluk gebeur.....
* vraag jezelf af: gebeur... pv of volt. deelw.?
Slide 8 - Tekstslide
Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:
Ik neem een Big Mac.
Neem jij een Big Mac?
Jij neemt een Big Mac.
Hij/zij/het neemteen Big Mac.
Wij/jullie/wij nemen een Big Mac.
Slide 9 - Tekstslide
Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:
Ik neem een Big Mac. Ik smul ervan.
Ik nam een Big Mac. Ik smulde ervan.
Sterk werkwoord, want Zwak werkwoord, want
het verandert van klank. het verandert niet van klank.
Slide 10 - Tekstslide
Hoe spel je de persoonsvorm?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
de(n) of te(n)?
Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.
hele werkwoord -en = stam : branden / surfen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand/ surf
nee: de(n): de(n)
ja: te(n): te(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)
Slide 16 - Tekstslide
de(n) of te(n)?
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen
hele werkwoord -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
dus de(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)
Slide 17 - Tekstslide
Sterke werkwoorden
Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).
Slide 18 - Tekstslide
Hoe spel je Engelse werkwoorden in het Nederlands?
Je past gewoon de Nederlandse regels toe:
Updaten:
Ik update mijn computer. (tt)
Hij updatet zijn computer. (tt)
Ik updatete mijn computer. (vt)
Ik heb mijn computer geüpdatet.
Slide 19 - Tekstslide
Nog een voorbeeld...
Max Verstappen is een uitstekende coureur. Racen is zijn passie.
Ik race (tt)
Hij racet (tt)
Ik racete (vt)
Ik heb geracet (vd)
Slide 20 - Tekstslide
PV-TT
Slide 21 - Tekstslide
PV-VT
Slide 22 - Tekstslide
Kun je de werkwoordsvormen nu goed spellen?
Geef jezelf een cijfer van 1 tot 10.
Slide 23 - Tekstslide
Andere vormen
Ik heb een Big Mac genomen VD
Kwijlend nam ik een hap OD
Ik heb zin om een Big Mac te nemenINF
Geef me eens een Big Mac! GW
Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac BN
Slide 24 - Tekstslide
Onvoltooid deelwoord
Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.
Geeft aan hoe iets gebeurt.
Hele werkwoord + een D
Kwijlend nam ik een hap. Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.
Slide 25 - Tekstslide
Infinitief
Is het hele werkwoord.
Verandert niet bij veranderen van tijd (het is tenslotte geen pv!)
Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.
Ik heb zin om een Big Mac te nemen. (IK KAN nemen).
Slide 26 - Tekstslide
Gebiedende wijs
Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.
Staat op de eerste plaats in de zin.
Heeft geen onderwerp bij zich.
Geef me een Big Mac!
Braad ze bruin, die frietjes!
Slide 27 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Staat vóór een zelfstandig naamwoord.
Is een VD of OD geweest.
Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.
Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.
BN van VD
Slide 28 - Tekstslide
Tips
Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.
De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde
De weerman keek zoekend rond => zoekende
Slide 29 - Tekstslide
Tips
De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.
De fotograaf zal deze foto vergroten
Vergroot deze foto voor mij!
De vergrote foto ziet er mooi uit.
(Vergelijk de laatste zin met deze: De fotograaf vergrootte de foto. )
Slide 30 - Tekstslide
Oefenen...
Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.
Slide 31 - Tekstslide
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 32 - Quizvraag
Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pv-tt
B
vd
C
pv-vt
D
bn
Slide 33 - Quizvraag
De slapende kater was gemakkelijk te fotograferen.
A
OD als BN
B
VD als BN
Slide 34 - Quizvraag
De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande
Slide 35 - Quizvraag
Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde
Slide 36 - Quizvraag
Hij (deleten - vt) de bestanden.
A
delete
B
deletete
C
delette
D
deletette
Slide 37 - Quizvraag
(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind
Slide 38 - Quizvraag
De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.