La sante: les parties du corps/ j'ai mal 21-05-24
1 / 31
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
la santé
l'hôpital
le médicament
tomber malade
la maladie
le médecin
le mal
de gezondheid
het ziekenhuis
de dokter
ziek worden
de ziekte
het medicijn
de pijn
Slide 2 - Sleepvraag
la tête
le pied
le dos
le docteur
le médicament
l'hôpital
l'urgence
la pharmacie
le pharmacien
l'opération
Slide 3 - Sleepvraag
Le corps humain
Slide 4 - Woordweb
C'est quoi?
Slide 5 - Open vraag
C'est quoi?
Slide 6 - Open vraag
A
la bouche
B
le bouchon
C
la boutre
D
le bouton
Slide 7 - Quizvraag
A
le devoir
B
le doigt
C
le droit
D
le doing
Slide 8 - Quizvraag
A
l'oeil
B
l'oreillette
C
l'oreille
D
l'ongle
Slide 9 - Quizvraag
A
la même
B
la main
C
la mande
D
la haine
Slide 10 - Quizvraag
C'est quoi?
Slide 11 - Open vraag
C'est quoi?
Slide 12 - Open vraag
l'oeil
le bras
le pied
le dos
le genou
le ventre
la tête
het oog
de rug
de voet
de buik
de knie
de arm
het hoofd
Slide 13 - Sleepvraag
Slide 14 - Tekstslide
J'ai mal au ventre
J'ai mal aux pieds
J'ai mal au nez.
Slide 15 - Sleepvraag
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Hoe zeg je?
Zij heeft buikpijn.
Zij heeft buikpijn.
A
Elle a mal au genou.
B
Elle a mal au ventre.
C
Elle a mal à la genou.
D
Elle a mal aux ventre.
Slide 18 - Quizvraag
Hoe zeg je?
Wij hebben pijn aan onze voeten.
Wij hebben pijn aan onze voeten.
A
Nous avons mal au pied.
B
Nous avons mal à la jambe.
C
Nous avons mal aux pieds.
D
Nous avons mal aux jambes.
Slide 19 - Quizvraag
Hoe zeg je?
Zij heeft rugpijn.
Zij heeft rugpijn.
Slide 20 - Open vraag
Hoe zeg je?
Jij hebt hoofdpijn.
Jij hebt hoofdpijn.
Slide 21 - Open vraag
jij hebt pijn aan je neus
A
tu avoir as mal au nez
B
tu as mal à le nez
C
tu as mal au nez
D
tu as avoir mal à le nez
Slide 22 - Quizvraag
zij hebben pijn aan de ogen
A
ils avoir mal aux yeux
B
ils ont mal à les yeux
C
ils ont avoir mal à les yeux
D
ils ont mal aux yeux
Slide 23 - Quizvraag
Hij heeft pijn aan zijn hoofd
A
il avoir mal a la tête
B
il a avoir mail a la tête
C
il a mal à la tête
D
il mal à la tête
Slide 24 - Quizvraag
Le corps
La tête
La main
Le bras
La jambe
le pied
Le visage
Le ventre
Slide 25 - Sleepvraag
Wat betekent 'j'ai mal aux dents'?
A
Ik heb hoofdpijn.
B
Ik heb buikpijn.
C
Ik heb rugpijn.
D
Ik heb tandpijn.
Slide 26 - Quizvraag
Welk lichaamsdeel heeft betrekking op 'j'ai mal aux yeux'?
A
Ogen
B
Neus
C
Oren
D
Mond
Slide 27 - Quizvraag
Wat betekent 'j'ai mal aux oreilles'?
A
Ik heb oorpijn.
B
Ik heb hoofdpijn.
C
Ik heb keelpijn.
D
Ik heb rugpijn.
Slide 28 - Quizvraag
Welk lichaamsdeel heeft betrekking op 'j'ai mal aux jambes'?
A
Armen
B
Rug
C
Benen
D
Buik
Slide 29 - Quizvraag
Quel mot complète la phrase 'J'ai mal à la...' ?
A
main
B
ventre
C
tête
D
pied
