Agendagebruik

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
StudievaardighedenMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Plannen...waarom is dit belangrijk?

Slide 2 - Open vraag

Mijn doelen voor deze week: 
Bepaal aan het begin van de week wat je doelen zijn voor deze week! Een voorbeeld kan zijn: ik ga elke dag woordjes voor Frans leren. 
Thuis: 
Schrijf hier je hobby's en buitenschoolse activiteiten op (vb. verjaardagen etc). Zo krijg je overzicht op welke dagen je minder tijd hebt voor je huiswerk. 
Huiswerk: 
Zorg ervoor dat je op vrijdag je rooster overneemt in je agenda. 
Noteer hier, bij het juiste uur dat je het vak hebt, je huiswerk. 

Ik maak/leer alvast: 
Hier schrijf je op wat je die dag alvast maakt aan huiswerk. 
Vb. op dinsdag maak je alvast de helft van het huiswerk voor math dat je donderdag af moet hebben. 
Evaluatie van de gestelde doelen: 
Aan het einde van de week schrijf je per doel op hoe het gegaan is en je geeft jezelf ook een cijfer voor de gestelde doelen.  

Slide 3 - Tekstslide

Een voorbeeld

Slide 4 - Tekstslide

De afkortingen
Natuurlijk zijn dit niet alle afkortingen. Er kan ook bijvoorbeeld aan je gevraagd worden om blok 1 van de woordjes van hoofdstuk 1 te leren. Hiervoor kun je ook zelf afkortingen verzinnen.  Misschien heb je zelf ook al afkortingen bedacht, dat mag, maar vandaag gebruik je in ieder geval bovenstaande afkortingen in je opdrachten!

Slide 5 - Tekstslide

Wat ga je doen?
- Rooster overnemen
- Activiteiten noteren
- Huiswerk en toetsen opschrijven
- Huiswerk en toetsen inplannen 

Slide 6 - Tekstslide

Je huiswerk inplannen doe je bij....
A
Huiswerk
B
Ik maak/leer alvast

Slide 7 - Quizvraag

Bij thuis vul je.......in
A
huiswerk
B
ingeplande huiswerk
C
hobby's & activiteiten

Slide 8 - Quizvraag

Het Engelse woord voor afkorting is...
A
shorty
B
shortcut
C
abshorty
D
abbreviation

Slide 9 - Quizvraag

Het Engelse woord voor opgaven/opdrachten is....
A
assignment
B
answers
C
points
D
asignment

Slide 10 - Quizvraag

Op vrijdag.....
A
doe je niets
B
kijk je je rooster na
C
kijk je je rooster na en vult dit in je agenda
D
maak je al je huiswerk voor de volgende week

Slide 11 - Quizvraag