§1.5 to have got


§1.5 to have got
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


§1.5 to have got

Slide 1 - Tekstslide

onderwerp
I, you, we, they
he, she, it
positief (+)
have got
've got
has got
's got
negatief (-)
have not got
haven't got
has not got
hasn't got
vragend (?)
Have I/you/we/they got?
Has he/she/it got?
To have got = Hebben

Slide 2 - Tekstslide

To have got vertalingen
1. I have got / I've got
2. You have got / You've got
3. She has got / She's got
4. He has got / He's got
5. It has got / It's got
6. We have got / We've got
7. They have got / They've got
8. I haven't got
9. You haven't got
10. She hasn't got
11. He hasn't got
12. It hasn't got
14. They haven't got
  1. Ik heb
  2. jij hebt / jullie hebben
  3. zij heeft
  4. hij heeft
  5. het heeft
  6.  wij hebben
  7. zij hebben
  8. Ik heb niet / Ik heb geen
  9. jij/jullie hebben niet / geen
  10. zij heeft niet / zij heeft geen
  11. hij heeft niet / hij heeft geen
  12. het heeft niet / het heeft geen
  13. zij hebben niet / zij hebben geen

Slide 3 - Tekstslide

Exercise 1
Vervoeg het werkwoord naar de juiste vorm
Maak gebruik van have got, has got, haven't got en hasn't got

Slide 4 - Tekstslide

I (to have got) a new job.

Slide 5 - Open vraag

She (to have got) a beautiful smile.

Slide 6 - Open vraag

They (not / to have got) a lot of homework to do.

Slide 7 - Open vraag

He (not / to have got) two sisters.

Slide 8 - Open vraag

(We / to have got) a meeting at 3 PM?

Slide 9 - Open vraag

You (to have got) a great sense of humor.

Slide 10 - Open vraag

(The cat / to have got) green eyes?

Slide 11 - Open vraag

(We / to have got) a lot of work to do tomorrow?

Slide 12 - Open vraag

She (not / to have got) a project on Monday.

Slide 13 - Open vraag

I (to have got) a headache.

Slide 14 - Open vraag

They (not / to have got) tickets for the concert.

Slide 15 - Open vraag

He (to have got) a lot of responsibilities.

Slide 16 - Open vraag

Exercise 2
Verander de zin van positief naar ontkennend (-) of vragend (?)

Slide 17 - Tekstslide

(?) You have got a role in this movie.

Slide 18 - Open vraag

(?) The children have got a new puppy.

Slide 19 - Open vraag

(-) She has got a talent for painting.

Slide 20 - Open vraag

(-) I have got a lot on my mind.

Slide 21 - Open vraag

(-) They have got plans to travel this summer.

Slide 22 - Open vraag

(?) He has got a broken arm.

Slide 23 - Open vraag

(-) We have got a new car.

Slide 24 - Open vraag

(?) She has got good grades.

Slide 25 - Open vraag

Exercise 3
Vertaal de zinnen naar het Engels
Maak in iedere zin gebruik van have got, has got, haven't got of hasn't got

Slide 26 - Tekstslide

Timo heeft twee katten.

Slide 27 - Open vraag

Jebediah heeft geen tijd.

Slide 28 - Open vraag

Heeft Suzie een vriendje?

Slide 29 - Open vraag

Jacob en Marc hebben pizza.

Slide 30 - Open vraag

Ik heb geen huiswerk.

Slide 31 - Open vraag

Heb jij de rekenmachine?

Slide 32 - Open vraag