Leenheren en Leenmannen

De Middeleeuwen
De koning en zijn leenmannen
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

De Middeleeuwen
De koning en zijn leenmannen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                          Tijd van monniken en ridders

Te doen:
  • § 5.3 Machtige heren, half vrije boeren
  • § 5.4 De opkomst van de islam
  • § 5.5 Moors Spanje

Bezig:
  • § 5.1 Leenheren en leenmannen






Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd van Grieken en Romeinen
(500 v. Chr. - 500 n. Chr.)
Tijd van Monniken en Ridders
(500-1000)
(Vroege Middeleeuwen)
Tijd van Steden en Staten
(1000-1500)
(Late Middeleeuwen)
1492: Columbus 'ontdekt' Amerika
(Einde van de Middeleeuwen)
⚓️
476: Val van het West-Romeinse Rijk
(Begin van de Middeleeuwen)
🔥
Tijd van Ontdekkers en Hervormers
(1500-1600)
Tijd van Regenten en Vorsten
(1600-1700)
Tijd van Pruiken en Revoluties
(1700-1800)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weten jullie eigenlijk
van de middeleeuwen?

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Na deze les kun je uitleggen:
Weet je hoe Karel de Grote zijn rijk bestuurde.
Kun je uitleggen hoe de manier van besturen door middel van het feodalisme werkt.
Kun je uitleggen wat de begrippen: leenman, leenheer, feodalisme en andere begrippen betekenen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eerst de naam: 
De Middeleeuwen

  • De tijd na het Romeinse Rijk (Oudheid) en vóór de Nieuwe Tijd.

  • Het ligt in het midden van die twee perioden: tussenperiode

  • Ongeveer tussen 500 en 1500

  • Vroege Middeleeuwen: 500-1000
  • Late Middeleeuwen: 1000-1500

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De val van het Romeinse Rijk
Germanen (wonen buiten het Romeinse Rijk)
trokken het Rijk binnen. De Romeinen konden
ze niet tegenhouden. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De val van het Romeinse Rijk
Waarom niet?
1. Teveel Germanen
2. Het rijk werd slecht bestuurd

Rond 500 n.Chr. was het West-Romeinse
Rijk verdwenen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Christenen in het Romeinse Rijk


Het Christendom verspreidt zich snel in het Romeinse Rijk. 
De goede wegen en de aantrekkingskracht van het geloof 
zorgen ervoor dat veel mensen christen worden.


De Grote Volksverhuizing tussen de 3e en 5e eeuw.
De Hunnen waren een stam uit Azië. Ze waren gevreesd omdat ze erg wreed zouden zijn. Europese stammen slaan op de vlucht en kunnen, nu de grenzen niet meer zijn bewaakt, het Romeinse Rijk binnentrekken.
De Vandalen kwamen helemaal tot aan Rome. Ze plunderden de stad een paar keer en roofden zelfs het goud van de tempeldaken. Het begrip vandalisme komt inderdaad van de plunderende Vandalen.
De Angelen en Saksen steken de Noordzee over en komen terecht in Engeland.
Veel namen van stammen kom je tegenwoordig nog steeds tegen in namen van landen en streken: Franci (Frankrijk), Alemanni (Duitsland, in het Frans: Allemange), Bavarii (Beieren), enz.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Onrustige tijden in Europa 500-800



  • Na de val van het West-Romeinse Rijk waren er veel oorlogen
  • Reizen was gevaarlijk en de meeste mensen leefden in dorpjes.
  • Grote steden, zoals Rome, waren er niet (meer)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. Monniken en ridders
Tijd van monniken en ridders, 500 - 1000

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Het Frankische Rijk 751-870



  • Het Frankische volk kreeg de macht over een groot deel van Europa.
  • De bekendste Frankische koning was Karel de Grote.  
  • In het jaar 800 werd hij zelfs keizer 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Video
Histoclips: Karel de Grote

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Karel de Grote en zijn veroveringen
Tekst

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De reis- en veldtochten van Karel de Grote.


Waarom reisde hij zo veel? Noem twee redenen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De palts in Aken. Verspreid over het rijk had Karel verschillende paltsen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

     Probleem: rijk is te groot om alleen te besturen
Oorzaken:
1.  na de Romeinen verdwijnen  steden, wegen en daarmee handel en geld
==> dus er is geen geld om  leger of ambtenaren te betalen
2.  het rijk wordt door allerlei vijanden bedreigd (Vikingen, Arabieren)
3.  slechte verbindingen: Karel de Grote reist veel door zijn rijk om te laten zien dat hij de macht heeft

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

         Oplossing: Het Feodalisme = politiek systeem
          = manier van besturen  
  • Leenheer: vorst of hoge edelman die een gebied laat besturen door   een leenman (in leen geeft).
  • Leenman: (vazal) edelman die een gebied bestuurt in opdracht van een leenheer in ruil voor trouw. Opbrengsten van het gebied zijn voor de leenman.
  • Leenstelsel (Feodalisme): bestuurssysteem waarbij een leenheer grond in leen geeft aan een leenman in ruil voor bepaalde diensten.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het leenstelsel

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leenheer:
Voordelen leenheer:
- Zijn rijk werd bestuurd.
- Hij kreeg soldaten voor zijn leger. 

Nadelen leenheer:
-Hij kreeg geen inkomsten uit leengebieden.
- Hij moest vertrouwen op leenmannen. 


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leenman:
 Voordelen voor de leenman:
-Hij had macht over zijn gebied.
- Hij kreeg inkomsten uit zijn gebied.

Nadelen voor de leenman: 
- Hij moest soldaten leveren.
- Hij moest trouw zijn aan zijn leenheer.



Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De leenman
De leenheer:
Karel de Grote
Het leen (de grond) dat de leenman 'in leen' krijgt.
De vier plichten van een leenman:
  • Hij moest trouw zweren aan de koning; 
  • Hij moest zijn gebied besturen en er recht-spreken;
  • Hij moest jaarlijks belasting aan de koning betalen; 
  • Als er oorlog was in het Rijk, moest hij met zijn eigen soldaten meevechten in het leger van de koning.
De leenman zweert trouw aan zijn leenheer, Karel de Grote.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het Frankische rijk valt na de dood van (de zoon van) Karel de Grote uit elkaar.

Politieke verdeeldheid:
Zwakke vorsten en toenemende verdeeldheid door feodalisme.

Interne verdeeldheid

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onveilige tijd:
1. Politieke verdeeldheid (intern)
2. Rovers (intern)
3. Vikingen (extern)

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verdeeldheid                           onveiligheid 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ridders:

- stijgbeugels
- maliënkolder
- harnas van metalen platen
- verandering omstreeks 1100 alleen adel
- hoofse cultuur
- toernooien

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een ridder draagt een helm. Zo is zijn hoofd beschermd tegen klappen van bijvoorbeeld een zwaard of een bijl. 
Een ridder droeg een maliënkolder. Dat is een hemd gemaakt van een hele boel ijzeren ringetjes. Hier kon geen zwaard doorheen steken. 
Met zijn houten schild weerde een ridder de pijlen af. En slagen van een pijl of knots. 
Voor een ridder is zijn zwaard het belangrijkste wapen. Hij droeg het altijd bij zich. Ook als het vrede was. 
Goed beschermd
Zo zag een ridder eruit.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Castellum

Slide 40 - Tekstslide

Zoals we al zagen was de periode van het Romeinse Rijk voor de middeleeuwen. De Romeinen kenden al versterkte legerkampen. Een groot kamp noemden ze castrum, een kleinere kamp een castellum.
Op deze kaart van het Romeinse Rijk zie je dat er in Nederland een castellum lag bij Katwijk aan Zee.
Van dit woord castellum komt ons oord Kasteel. Alleen kenden ze dat woord in de Middeleeuwen. nog niet. Een versterkt gebouw noemden ze toen een huis of een burcht.
Een donjon, of mottekasteel, was een versterkte wachttoren. Hier woonde de heer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden, onontgonnen gebied en bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de heer. De wapenuitrusting moesten ze zelf betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was. Overigens moesten ze hun pacht ook weer van deze opbrengst betalen.
Het vroonhof was de boerderij (hoeve) van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast een vroonhof woonden de horige boeren in geval van gevaar, zoals oorlog.
Bij het vroonhof waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten het vroonhof
Met het hofstelsel bedoelen we het hele systeem (stelsel) van heren en horigen, inclusief de pacht en de herendiensten.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ringwalburcht
Castellum
Vluchtburcht
Motteburcht
Ronde waterburcht
Vierhoekige waterburcht
Woonkastelen

Slide 42 - Tekstslide

Al voor de Romeinse tijd kenden mensen vluchtburchten
Dat waren omheinde plekken waar mensen zich verzamelden als er gevaar dreigde. Ze woonden daar dus niet: de meesten waren boer en woonden op hun land.

In de vroege middeleeuwen ontstonden de eerste versterkte huizen: Ringwalburchten. Hier woonden heren of ridders die vanuit deze huizen voor de boeren in de buurt zorgden.

In de hoge middeleeuwen verschenen Motteburchten. Een motte is een door mensen aangelegde platte heuvel met steile hellingen. 
Op de motte bouwde men een versterkt huis met een muur eromheen. Dat was heel lastig aan te vallen. De eerste motteburchten waren van hout, maar al snel ontdekte men dat stenen huizen veel steviger waren.

Het nadeel van Motteburchten is dat als je er een heel stevige muur op wil bouwen, die muren ook heel zwaar worden. Vooral omdat we in Nederland met baksteen bouwen en dat is zwaarder dan. natuursteen. De huizen werden groter doordat er meer mensen in woonden en de mensen ook meer ruimte wilden. Die grotere huizen bouwde men niet meer op heuvels, maar gewoon op de grond. Met een gracht eromheen: waterburchten.
Eerst rond, later met hoeken: bij ronde muren kan je vanaf de muur vaak een flink stuk muur niet zien. ('Dode hoek')

Aan het eind van de middeleeuwen verschenen de eerste kanonnen die zware kogels konden afvuren. Daar waren de burchten niet tegen bestand. Het betekende het einde voor de burcht als verdedigbaar huis. De latere burchten en kastelen hadden alleen een woonfunctie. Ze hadden nog steeds torens en kantelen, maar puur voor het mooi en om te imponeren. Aan de vele ramen en deuren kan je zien dat het echt niet meer om de verdediging tegen aanvallen ging.

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies