Oefenen Tekstverklaren (3) in groepjes met buzzers

Oefenen voor het SE Nederlands!


Tekstverklaring 
- Iedereen krijgt de tekst voor zich - 
- NIET INLOGGEN, JE SPEELT PER GROEP, ZIE BORD - 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefenen voor het SE Nederlands!


Tekstverklaring 
- Iedereen krijgt de tekst voor zich - 
- NIET INLOGGEN, JE SPEELT PER GROEP, ZIE BORD - 

Slide 1 - Tekstslide

1. Wat is het onderwerp van de tekst ‘Puberbrein’?

A
de persoonlijkheidsstructuur van pubers
B
de verandering van de hersenen bij pubers
C
het impulsief handelen door pubers
D
het onderzoek naar afbraak van zenuwcellen

Slide 2 - Quizvraag


2. Een tekst kan op verschillende manieren ingeleid worden. Bijvoorbeeld door:

1 een actuele gebeurtenis te noemen
2 een anekdote te geven
3 een conclusie te trekken
4 een deskundige te introduceren
5 een probleem te benoemen
Welke twee manieren worden in alinea’s 1 en 2 gebruikt om de tekst in te leiden?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
3 en 4
D
4 en 5

Slide 3 - Quizvraag


3. Welke conclusie past het beste bij alinea 3?



A
De hersenen groeien na je kleutertijd niet meer, maar ontwikkelen zich nog wel l
B
De hersenwetenschap blijkt een onbekende, verrassende wetenschap te zijn.
C
De omvang van de hersenen groeit tot je tweeëntwintigste levensjaar.
D
De technieken in de hersenwetenschap zijn sinds 1990 hopeloos verouderd.

Slide 4 - Quizvraag

4. In alinea 4 wordt gezegd dat in een aantal delen van de hersenen neuronen afsterven.
 Wat is volgens de tekst het voordeel van het afsterven van deze neuronen? 

OPEN VRAAG. 

Slide 5 - Tekstslide

5 “ (…) toonde Cathy Price aan dat de twee soorten intelligentie nauw verband houden met de manier waarop hersencentra uitgebouwd of juist
afgebroken werden.” (regels 78-82)
Welke twee soorten intelligentie worden hier volgens de tekst bedoeld?
OPEN VRAAG

Slide 6 - Open vraag

6. Boven welke alinea past het kopje ‘Intelligentie’ het beste?

A
alinea 5
B
alinea 6
C
alinea 7
D
alinea 8

Slide 7 - Quizvraag


7) Wat wil het voorbeeld van Gage
(alinea 9) ons vooral vertellen?


A
De frontaalkwabben blijken belangrijk te zijn voor de sociale vaardigheden.
B
De moderne neurowetenschap bestaat nog geen tweehonderd jaar.
C
Een hersenbeschadiging heeft een akelige karakterverandering tot gevolg.
D
Gage had na het ongeluk zijn egoïstische driften niet meer onder controle.

Slide 8 - Quizvraag


8. De laatste alinea heeft twee
functies.

Welke twee functies zijn dit?


A
een conclusie geven en een samenvatting geven
B
een nieuw gegeven bespreken en een conclusie geven
C
een samenvatting geven en een toekomstverwachting uiten
D
een toekomstverwachting uiten en een nieuw gegeven bespreken

Slide 9 - Quizvraag

9. Wat is het belangrijkste doel van deze tekst?

De tekst wil de lezer...


A
ervan overtuigen dat pubers niets aan hun gedrag kunnen doen.
B
ervan overtuigen dat het impulsieve handelen van pubers tijdelijk is.
C
informeren over de hersenverandering bij pubers.
D
informeren over de persoonlijkheidsstructuur van pubers.

Slide 10 - Quizvraag

10. Wat is de beste samenvatting van deze tekst?
A.  De hersencellen van een puber worden grondig opnieuw opgebouwd. Na de opknapbeurt kan een kind zomaar andere intellectuele vermogens hebben. Met name de frontaalkwabben zijn pas laat volledig ontwikkeld. Juist daar zitten de vermogens om impulsen te bedwingen. Dat verklaart waarom pubers risico’s opzoeken.



Slide 11 - Tekstslide

10. Wat is de beste samenvatting van deze tekst?
B. De hersencellen van kinderen worden continu afgebroken en
vervangen. In de pubertijd is de frontaalkwab echter nog niet voltooid, waardoor pubers nog weinig gevoel hebben voor risico’s en deze zelfs opzoeken. Daarmee lijken ze erg op mensen die een persoonlijkheidsverandering hebben ondergaan.

Slide 12 - Tekstslide

10. Wat is de beste samenvatting van deze tekst?
C. Hersenwetenschap maakt een enorme groei door sinds bekend is dat de hersenen na de kindertijd doorontwikkelen. Nu kan men zelfs al met een scan kijken hoe de hersencentra worden uitgebouwd of afgebroken. Vervolgens kan er dan gekeken worden naar de verandering van de intellectuele vermogens: zijn die vermogens taliger geworden of juist probleemoplossend geworden.

Slide 13 - Tekstslide

10. Wat is de beste samenvatting van deze tekst?
D. In de loop van de jaren is er een andere kijk gekomen op de
ontwikkeling van hersenen door de vernieuwde hersenwetenschap. Zo kijkt men nu anders aan tegen pubers en mensen met een persoonlijkheidsverandering. Dit alles komt doordat ontdekt is dat de frontaalkwabben nog ontwikkelen tot het 20e levensjaar.

Slide 14 - Tekstslide

10. Wat is de beste samenvatting van deze tekst?
A
tekst A
B
tekst B
C
tekst C
D
tekst D

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

11. Op welke manier wordt de tekst in alinea 1 ingeleid?

De tekst wordt ingeleid door...

A
de aanleiding voor het schrijven van de tekst te geven.
B
de mening van de schrijver te geven.
C
een belangrijke conclusie voorop te stellen.
D
een samenvatting van de tekst te geven.

Slide 17 - Quizvraag

12. Iemand die aantekeningen met de hand schrijft,
onthoudt deze beter dan iemand die aantekeningen
op de computer typt. Wat is volgens alinea 2 de belangrijkste reden hiervoor? Vul in:
Als je met de hand anatekeningen maakt, moet je keuze maken. Hierdoor vindt er (1) ................... plaats, waardoor de informatie onthouden wordt..

Slide 18 - Open vraag

13.  Je moet een samenvatting maken van de alinea’s 4, 5 en 6 van deze tekst.
Hieronder staan acht zinnen uit deze alinea’s.
Welke drie zinnen bevatten de beste informatie voor een samenvatting?  Er zijn er in totaal vijf, maar noem er maar drie. 
1 De laptoptikkers bleken per lezing veel meer woorden te noteren dan de schrijvers, gemiddeld zo’n 550 tegen minder dan 400.
2 De handschrijvers vertoonden veel meer onderlinge verschillen in woordkeuze – allemaal aanwijzingen voor een intensievere
verwerking.
3 De typisten zitten zeker niet te slapen, want een half uurtje na de lezing is er niet veel verschil in feitenkennis tussen hen en de
schrijvers.
4 Het gaat dan om vragen als: ‘Waarvoor werden oude Indiase zegels gebruikt?’
5 Maar op begripsvragen scoren de schrijvers dan wel veel beter dan de typisten.
6 Dat zijn vragen als: ‘Wat is het probleem als belangrijke functies beheerst worden door algoritmes?’
7 Het treurige is verder dat het enige voordeel dat de tikkers hebben ,namelijk een completer verslag van wat er gezegd is, niet         helpt bij het leren.
8 Toen de deelnemers een week later terugkwamen en een minuut of tien hun aantekeningen mochten bekijken, scoorden de          schrijvers daarna opnieuw hoger op begripsvragen dan de tikkers.

Slide 19 - Tekstslide


Welke DRIE zinnen bevatten de beste informatie voor een samenvatting?

Slide 20 - Open vraag

14. In regel 94 staat “uitbesteding van geheugen”.
Wat wordt hier volgens de tekst mee bedoeld? Geef je antwoord en gebruik hiervoor niet meer dan 15 woorden.

Slide 21 - Open vraag

15. Citeer de kernzin van alinea 8.
Dus letterlijk uit de tekst halen, niet in je eigen woorden.

Slide 22 - Open vraag

16. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

A
Om feiten op korte termijn goed te onthouden, kun je zowel je aantekeningen typen als met de hand opschrijven.
B
Omdat studenten tegenwoordig zo goed kunnen typen, hebben ze minder mentale verwerking bij het maken van aantekeningen.
C
Wanneer je met de hand schrijft, heb je meer mentale verwerking en laat je meer geheugensporen achter in je brein.
D
Wanneer je veel gebruikmaakt van internet en veel schrijft, is dat slecht voor je parate kennis.

Slide 23 - Quizvraag


17. “Ook dragen voorstanders vaak aan dat handschrijven meer geheugensporen in het brein achterlaat dan het simpelere tikken op
toetsenbordknoppen. Dit komt doordat met de hand schrijven motorisch complexer is.” (regels 114-120)
Citeer uit alinea 9 of alinea 10 de zin die het duidelijkst het positieve gevolg hiervan weergeeft.

Slide 24 - Open vraag

18. Wat is de belangrijkste functie van alinea 10?

A
een aanbeveling doen
B
een toekomstverwachting geven
C
een voorbeeld geven
D
een waarschuwing geven

Slide 25 - Quizvraag

Klaar! 

Slide 26 - Tekstslide