PROEFTOETS VERZORGINGSSTAAT EN RECHTSSTAAT

Welkom!
Proeftoets verzorgingsstaat en rechtsstaat. Succes!
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Proeftoets verzorgingsstaat en rechtsstaat. Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DEEL 1 Verzorgingsstaat 
WE OEFENEN NU MET DE 2 THEMA's VOOR DE ECHTE TOETS:

1. THEMA VERZORGINGSSTAAT  2.THEMA RECHTSSTAAT  

DE ECHTE TOETS IS MEERKEUZE ZOALS IN DEZE LESSONUP

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste betekenis van het begrip: verzorgingsstaat?
A
In een verzorgingsstaat bepaalt de overheid hoe inwoners hun leven moeten leiden.
B
In een verzorgingsstaat bemoeit de overheid zich actief met de welvaart en het welzijn van zijn inwoners.
C
In een verzorgingsstaat zorgt de overheid voor welvaart en welzijn van zijn inwoners.
D
In een verzorgingsstaat zorgen de inwoners zelf voor hun welvaart en welzijn.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat was ook alweer een nachtwakersstaat?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Sleep antwoorden naar de juiste vorm van sociale zekerheid.
Sociale Voorziening
Sociale Verzekering
Volksverzekering
Werknemersverzekering
Vakbond
WW
Bijstandsuitkering
CNV
AOW
Betaald uit premies

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke plan heeft de overheid met de huidige verzorgingsstaat?
A
Om weer een nachtwakersstaat te worden.
B
Om een solidaire verzorgingsstaat te worden.
C
Om een participatiesamenleving te worden.
D
Om de beste verzorgingsstaat van Europa te worden.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel:
I. vormt de ruggengraat van onze verzorgingsstaat.
II. is gebaseerd op een negatief arbeidsethos.
III. bestaat uit een combinatie van sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
IV. wordt gefinancierd door premies te heffen.

A
I en IV zijn juist
B
I, III en IV zijn juist
C
Alleen I is juist
D
I, II, III en IV zijn juist

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sociale mobiliteit betekent:
A
Je kunt klimmen op de maatschappelijke ladder
B
Macht, kennis en geld zijn niet gelijk verdeeld over de samenleving.
C
Alle maatschappelijke posities van hoog naar laag
D
Je kunt bewegen, zoals dansen, waardoor je een betere positie hebt.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De nadruk op participatie betekent een verschuiving:
A
van markt naar overheid
B
van markt naar particulier initiatief
C
van overheid naar particulier initiatief
D
van overheid naar markt

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ook alweer het verschil tussen een sociale verzekering en een sociale voorziening?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

wordt er premie betaald om de AOW te kunnen betalen en zo ja door wie
A
nee, er wordt geen premie betaald
B
ja, door de mensen met een AOW-uitkering
C
ja, door alle ingezetenen met een inkomen uit arbeid of uitkering
D
ja door de overheid middels belastingeb

Slide 11 - Quizvraag

dit heet het omslagsysteem
wat voor een verzekering of voorziening is de AOW?
A
sociale voorziening
B
werknemersverzekering
C
volksverzekering
D
particuliere verzekering

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontgroening en vergrijzing hebben gevolgen voor de verzorgingsstaat.
I. Door ontgroening en vergrijzing neemt de solidariteit tussen generaties toe.
II. Door de vergrijzing ontstaat er ook werkgelegenheid, bijvoorbeeld in de zorg.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het belangrijkste verschil tussen sociale verzekeringen en volksverzekeringen is dat sociale verzekeringen:

A
vrijwillig zijn en betaald worden door premieheffing.
B
vrijwillig zijn en betaald worden door de overheid.
C
verplicht zijn en betaald worden uit de belastingopbrengst van burgers.
D
verplicht zijn en betaald worden door premieheffing.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verzekeringen behoren tot de volksverzekeringen?


A
Algemene Nabestaandenwet en de Algemene Ouderdomswet.
B
Algemene Ouderdomswet en de Werkloosheidswet.
C
De Werkloosheidswet en de Algemene Kinderbijslagwet.
D
Algemene Kinderbijslagwet en de Wet werk en bijstand.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De verzorgingsstaat is duur. Daarom controleert de overheid op misbruik van uitkeringen.
Welke twee andere maatregelen neemt de overheid om de verzorgingsstaat betaalbaar te houden?
A
Mensen stimuleren om te werken en mensen en bedrijven meer eigen verantwoordelijkheid geven.
B
De vergrijzing bevorderen en de ontgroening ontmoedigen.
C
Bevorderen van de solidariteit tussen mensen en de mantelzorg inkrimpen.
D
De loonbelasting verhogen en oudere werknemers stimuleren om plaats te maken voor jonge werknemers.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kern van de verzorgingsstaat is de solidariteitsgedachte. Dat wil zeggen dat:
I. je bereid bent mee te betalen aan de uitkering voor een ander.
II. je in tijden van nood kunt rekenen op anderen.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De liberalen steunen de verzorgingsstaat.
Zij vinden echter wel dat:
I. de overheid zich weinig moet bemoeien met de economie.
II. de eigen verantwoordelijkheid van burgers het uitgangspunt is.
III. de overheid het socialezekerheidsstelsel moet uitbreiden.

A
I en III zijn juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II en III zijn juist.
C
I en II zijn juist, III is onjuist.
D
I en II zijn onjuist, III is juist.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgens de christendemocraten moet het maatschappelijke middenveld een belangrijke rol spelen in de verzorgingsstaat.
Het maatschappelijke middenveld:
A
bestaat uit groepen mensen en organisaties.
B
wordt gevormd door de overheid.
C
is een samenwerkingsverband van grote en kleine bedrijven.
D
bestaat uit door de overheid opgerichte overlegorganen.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

“De topsalarissen van hoge bestuurders zijn een logisch gevolg van de marktwerking. Daarom kán en móet je dit ook niet per se willen tegenhouden.”
Voor welke politieke stroming is dit een kenmerkend standpunt?
A
Sociaaldemocraten.
B
Liberalen
C
Christendemocraten
D
Populisten

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DEEL 2 RECHTSSTAAT  

DE ECHTE TOETS IS MEERKEUZE ZOALS IN DEZE LESSONUP

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een rechtsstaat is een land waar:

A
de rechten van verdachten en gevangenen in wetten geregeld zijn.
B
de rechters de rechten van gevangenen en verdachten bepalen
C
de politie zich niet aan de wet hoeft te houden.
D
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je bent verdacht als:
A
De rechter je een straf heeft gegeven.
B
De politie denkt dat jij iets hebt gedaan en dat onderzoekt.
C
Kranten schrijven dat jij iets hebt gedaan.
D
Je moet getuigen in de rechtzaal.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie bepaalt of iemand voor de rechter moet verschijnen?
A
Officier van Justitie
B
Advocaat
C
Politie
D
Rechter

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De officier van justitie tegen de verdachte: “U hebt heel erg hard door de drukke Dorpsstraat
gereden. Er hadden doden kunnen vallen. Daarom stel ik ook een erg hoge boete voor van
3.000 euro. Ik hoop dat u ervan leert.”

A
De officier van justitie SEPONEERT
B
De officier van justitie VERVOLGT
C
De officier van justitie SCHIKT
D
De officier van justitie VONNIST

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De 30-jarige Bert is een echte ‘draaideurcrimineel’. Na de zoveelste winkeldiefstal komt hij bij
de officier van justitie en die zegt: “Bert, ik heb het proces-verbaal goed doorgelezen en mijn
besluit staat vast: ik ga je zaak vervolgen.”

Dit betekent dat Bert:

A
de officier een boete moet betalen.
B
naar de rechtbank moet.
C
naar huis mag.
D
naar Halt gestuurd wordt.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wetgevende macht

uitvoerende macht
rechterlijke macht
Advocaten
Politie
Ministers
Parlement
Openbaar Ministerie

Ambtenaren

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg het begrip legaliteitsbeginsel uit. Je mag een voorbeeld geven.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke opties heeft de officier van justitie na het opsporingsonderzoek?
A
seponeren, schikken en vervolgen.
B
straf eisen, vervolgen en verdachte los laten.
C
Opsporen, berechten en vervolgen.
D
Oppakken en ter dood veroordelen.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het Requisitoir, wat is dit dan?
A
De strafeis van de OVJ
B
Het pleidooi van de advocaat
C
Het weerwoord van de verdachte
D
Het eindvonnis van de rechter

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pleidooi. Wat is dit en door wie wordt het gedaan?
A
Een verzoek of het alsjeblieft weer mag gaan dooien in de winter door mensen van team zomer.
B
De verdediging van de verdachte door de advocaat.
C
Strafeis door de OVJ.
D
Uitspraak van de rechter over de zaak.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de beweringen is of zijn juist?
I. Als de officier van justitie een zaak seponeert, volgt er altijd een transactie.
II. De rechter bepaalt of er een rechtszaak tegen een verdachte komt.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zaak is er sprake van burgerlijk recht?
A
De provincie die opdracht geeft een nieuwe snelweg aan te leggen.
B
Een asielzoeker die zich in Nederland wil vestigen.
C
Het Ministerie van Justitie dat uit ontevredenheid weigert de nota van een leverancier van bedrijfskleding te betalen.
D
De afwijzing van een huursubsidieaanvraag.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I. Van de ne bis in idem-regel kan in bijzondere gevallen worden afgeweken als er sprake is van nieuw hard bewijs.
II. De ne bis in idem-regel voorkomt de behandeling in hoger beroep.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zie bron vorige pagina: De officier van justitie eiste tegen de vrouw een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan de helft voorwaardelijk. De advocaat vroeg vrijspraak. Wat is waar?
A
De rechter moet de vrouw vrijspreken, want er is sprake van noodweer.
B
De rechter mag geheel zelf de hoogte van de straf bepalen, want hij is onafhankelijk.
C
De rechter moet bij zijn vonnis rekening houden met de bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht.
D
De rechter mag geen hogere straf geven dan de officier van justitie eist.

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zie bron, twee pagina's terug. Voor welk soort gerecht wordt deze verdachte in eerste instantie voorgeleid en bij welk soort gerecht kan deze verdachte daarna in hoger beroep gaan?
A
Het kantongerecht en de rechtbank.
B
De rechtbank en het gerechtshof.
C
Het gerechtshof en de Hoge Raad.
D
De rechtbank en de Hoge Raad.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een goede remedie tegen criminaliteit volgens de rationele keuze theorie van Felson?
A
Sociale cohesie verhogen
B
Maatschappelijke kansen vergroten
C
Grotere pakkans (de kans dat je gepakt wordt)
D
Aanleren discipline

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een goede remedie tegen criminaliteit volgens Hirschi?
A
Pakkans vergroten
B
Maatschappelijke kansen vergroten
C
Sociale controle en maatschappelijke bindingen versterken
D
Aanleren discipline

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meer camera's ophangen zou een goede oplossing zijn als ... van toepassing is
A
Rationele Keuze Theorie
B
Etiketterings theorie
C
Anomie-theorie
D
Bindingstheorie

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Veel portemonnees waren verdwenen of er was geld weg

Welke theorie past hierbij?
A
Bindingstheorie
B
Gelegenheidstheorie
C
Anomie theorie
D
Etiketteringstheorie

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Groninger politiekorps: Asielzoekers crimineler' en 'Het is een smet op asielzoekers, maar feiten zijn feiten',

Welke theorie past hierbij?
A
bindingstheorie
B
gelegenheidstheorie
C
Anomie-theorie
D
etiketteringstheorie

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bijstandsmoeder heeft een werkstraf van 40 uren gekregen voor fraude. Ze wilde een levensverzekering afkopen en diende daar een vervalste aanvraag voor in.
Welke theorie past hierbij?
A
Bindingstheorie
B
Gelegenheidstheorie
C
Anomie-theorie
D
Etiketteringstheorie

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Burgerlijk recht regelt de relatie tussen:
A
Overheid en burger
B
Burgers onderling en burgers en bedrijven
C
Burger en OM
D
Bedrijven

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke doelen heeft TBS
A
Wraak,en afschrikking van misdadigers
B
Beveiliging vd samenleving en behandeling vd stoornis vd daders in een kliniek
C
Voorkomen van eigen-richting en resocialisatie
D
Beveiligen van de samenleving en wraak

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Openbaar ministerie
A
zet verdachten voor de rechter
B
spreken recht
C
hebben opsporingsbevoegdheid
D
Alle drie zijn goed

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Behandelt zaken in hoger beroep:
A
Kantonrechter
B
Gerechtshof
C
Rechtbank
D
Hoge Raad

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Behandelt zaken in cassatie:
A
Kantonrechter
B
Gerechtshof
C
Rechtbank
D
Hoge Raad

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je een oproep om naar de rechtbank te komen?

A
Een proces-verbaal.
B
Een dagvaarding.
C
Een schikking.
D
Seponeren.

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies