19-04-2023 V2B gram herhalen

Telefoon in de telefoontas

Laptop blijft in de tas

Boek op tafel


timer
4:00
Telefoon in de telefoontas of in je tas

Boek op tafel

Bonjour à tous!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Telefoon in de telefoontas

Laptop blijft in de tas

Boek op tafel


timer
4:00
Telefoon in de telefoontas of in je tas

Boek op tafel

Bonjour à tous!

Slide 1 - Tekstslide

Donderdag 20 april
PW hoofdstuk 5

- Voca A + B +  E + F (p.40-41)
- Phrases-clés C + G (p.42)
- Grammaire D (de ontkenning) + H (een vraag stellen) (p.43)
- Les verbes être, avoir, aller et faire
- Werkwoorden op -er


Slide 2 - Tekstslide

Aujourd'hui:
- Réviser le grammaire
- Apprendre

Slide 3 - Tekstslide

De ontkenning
Het woord niet of geen bestaat in het Frans uit twee woorden:
Ne ... pas
''Ne'' staat vóór de persoonsvorm en ''pas'' direct erna:

Exemple: 
Elle va à l'école -> .....

Slide 4 - Tekstslide

De ontkenning
Als de persoonsvorm met een klinker of 'stomme h' begint, dan verandert ne in ->  n'

Exemple: 
  il est malade -> ....

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
Na een ontkenning met un/une/des, 
verandert dit naar -> de/d'

Exemple:
J'ai un frère -> Je n'ai pas de frère
Elle a une amie? -> Elle n'a pas d'amie.

Slide 6 - Tekstslide

De ontkenning - Stappenplan
1. Zoek de persoonsvorm (eerste werkwoord in de zin)

2. Zet ne / n'  vóór de persoonsvorm 
en pas  achter de persoonsvorm

3. Staat er ''un, une of des'' in de zin? Dan verandert dit naar 
de / d'


Slide 7 - Tekstslide

Andere ontkenningen

Slide 8 - Tekstslide

Exercice
Maak onderstaande zinnen ontkennend. 
3 min.

1. Je regarde des films sur Netflix (nooit) -> .....

2. J'ai habité à Paris (niet) -> ......
timer
3:00

Slide 9 - Tekstslide

Meer oefenen?

Slide 10 - Tekstslide

Een vraag stellen


Op welke 2 manieren kun je een vraag stellen in het Frans?

Slide 11 - Tekstslide

2 manieren om een vraag te stellen
''Tu aimes le chocolat''

Manier 1 ->  ''Tu aimes le chocolat?''

Manier 2 -> ''Est-ce que tu aimes le chocolat?''

Slide 12 - Tekstslide

Zinnen met vraagwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Hoe wordt het gevraagd op de toets?
Vul het juiste vraagwoord in.

__________ tu manges? Je mange un croissant.

___________ elle ne comprends pas? Parce qu'elle ne parle pas français.

  





Slide 14 - Tekstslide

Hoe wordt het gevraagd op de toets?
Maak een vraagzin van onderstaande zin op 2 manieren.

Elle habite à Paris.
1. ........
2. ........




Slide 15 - Tekstslide

Apprendre pour le test
PW hoofdstuk 5

- Voca A + B + E + F (p.40-41)
- Phrases-clés C + G (p.42)
- Grammaire D (de ontkenning) + H (een vraag stellen) (p.43)
- Les verbes être, avoir, aller et faire
- Werkwoorden op -er

Slide 16 - Tekstslide