Herhaling toets blok 2 - 2 dec

Regels

1)  Ik heb mijn spullen in orde voor de les.


2)  Ik reageer niet op anderen.

3) Ik steek mijn vinger op en wacht op mijn beurt.


4) Ik luister naar de docent en praat niet door de les heen.


5) Ik ga niet in discussie met de docent.


1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Regels

1)  Ik heb mijn spullen in orde voor de les.


2)  Ik reageer niet op anderen.

3) Ik steek mijn vinger op en wacht op mijn beurt.


4) Ik luister naar de docent en praat niet door de les heen.


5) Ik ga niet in discussie met de docent.


Slide 1 - Tekstslide

Planning 


1 Vandaag herhalen we de toetsstof.
2 We maken een dictee.
3 We kijken samen na.
4 Heb je nog vragen? Stel ze!


Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm - PV
De persoonsvorm vind je door de zin in een andere tijd te zetten.
TT = tegenwoordige tijd (nu, in de toekomst)
VT = verleden tijd (gister, vorig jaar)

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Persoonsvorm - PV
Een persoonsvorm kan ook gesplitst in een zin voorkomen.

Voorbeelden van splitsbare werkwoorden zijn: loslaten - uitlaten-opruimen-inschenken-inpakken, etc.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

Ik laat de hond vanmiddag weer uit.
A
laat
B
uit
C
laat uit

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

Hij ruimt zijn spullen op.
A
ruimt op
B
op
C
ruimt

Slide 7 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde - WWG
Alle werkwoorden in een zin.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het WWG in de volgende zin:

Ahmed heeft gister zijn voetbaltoernooi gehad.
A
heeft
B
heeft gister
C
heeft gehad

Slide 9 - Quizvraag

Onderwerp - OND
Stap 1: Zoek alle werkwoorden in de zin.
Stap 2: Wie/wat + wwg = het onderwerp

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het OND in de volgende zin:

Souffian heeft gister zijn voetbaltoernooi gehad.
A
heeft
B
Souffian
C
heeft gehad
D
zijn voetbaltoernooi

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vind je het OND in een zin?
A
maak de zin vragend
B
wie of wat + PV
C
wie of wat + wwg

Slide 12 - Quizvraag

Lijdend voorwerp - LV
Stap 1: Zoek alle werkwoorden in de zin.
Stap 2: Wat is het onderwerp van de zin?
Stap 3: Wie/wat + onderwerp + wwg = het lijdend voorwerp

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het LV in de volgende zin:

Job repareert zijn fiets.

A
zijn fiets
B
repareert
C
Job

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het LV in de volgende zin:

Souffian heeft gister zijn voetbaltoernooi gehad.

A
heeft
B
zijn voetbalternooi
C
gister
D
Souffian

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het LV in de volgende zin:

Gisteren hebben we alle planten in de tuin verpot.
A
gisteren
B
alle planten
C
we
D
hebben verpot

Slide 16 - Quizvraag

douche + kop =
A
doucheskop
B
douchekop

Slide 17 - Quizvraag

asperges + soep =
A
aspergessoep
B
aspergesoep

Slide 18 - Quizvraag

zon + schijn =
A
zonneschijn
B
zonnenschijn

Slide 19 - Quizvraag

Werkwoorden tt en vt

Slide 20 - Tekstslide

Stam en ik-vorm
De stam van een werkwoord is 
het hele werkwoord zonder - en

Vaak lijkt de stam op de ik-vorm, maar ze zijn niet altijd gelijk!

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de stam van dit woord?
vinden

Slide 22 - Open vraag

Wat is ik-vorm van dit woord?
vind

Slide 23 - Open vraag

Wat is de stam van dit woord?
verhuizen

Slide 24 - Open vraag

Wat is de ik-vorm van dit woord?
verhuis

Slide 25 - Open vraag

Persoonsvorm TT (tegenwoordige tijd)
Bij ik schrijf je de ik-vorm
Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je stam + t
Bij je of jij achter de persoonsvorm schrijf je de ik-vorm 
Bij wij, jullie en zij (meervoud) schrijf je het hele werkwoord

Maar wat als je de persoonsvorm in de verleden tijd zet....

Slide 26 - Tekstslide

Persoonsvorm VT (verleden tijd)
Als de klank verandert...
.........heb je te maken met een STERK werkwoord.

Voorbeelden van sterke werkwoorden zijn: weten, vinden, kunnen, slapen, lopen, vinden, vragen, lopen, enzovoort.

Slide 27 - Tekstslide

Als de klank niet verandert...

...heb je te maken met een ZWAK werkwoord waar je in de verleden tijd 
te(n) of de(n) achterzet. 

Als je goed luistert, kun je het horen.
Als je twijfelt, kun je het Taxi Kofschip gebruiken!




Slide 28 - Tekstslide

't Taxi kofschip
Eindigt de laatste letter van de stam op een letter uit het 
T - X - K -F - S - C - H - P
Dan -t, -te of -ten in de verleden tijd of het voltooid deelwoord!

Slide 29 - Tekstslide

Zet het werkwoord PAKKEN in de verleden tijd.

ik ....
wij .....

 

Slide 30 - Tekstslide

Zet het werkwoord WERKEN in de verleden tijd.

ik ....
wij .....

 

Slide 31 - Tekstslide

Zet het werkwoord ANTWOORDEN in de verleden tijd.

ik ....
wij.....

 

Slide 32 - Tekstslide

DICTEE
timer
15:00

Slide 33 - Tekstslide

Dictee nakijken
1 Gelooft jouw broertje nog in Sinterklaas?
2 Wie verhuizen er aankomende zaterdag ook alweer?
3 Wij visten vaker in de weekenden.
4 Ik verpotte de plant in een nieuwe bloempot.
5 Ik verstond haar niet goed door de harde muziek in de club.
6 Mijn vader maakt vanavond heerlijke groentesoep.


Slide 34 - Tekstslide

Dictee nakijken
7 Ik hou heel van ananas.
8 Zij schonk een kopje thee voor me in.
9 Ik heb vandaag nog veel te doen.
10 Mijn telefoon wordt morgen gerepareerd.
11 Hij klonk verdrietig door de telefoon.
12 Hij bewaarde zijn geld in zijn portemonnee.
 

Slide 35 - Tekstslide

Tijdens het proefwerk 
  • Lees eerst goed alle vragen door. Schiet niet gelijk in de stress als je de vragen ziet.

  • Wat wordt er gevraagd?

  • Wat weet ik daarvan? Probeer te herinneren.

Slide 36 - Tekstslide

Tijdens het proefwerk 
  • Eerst nadenken, dan pas schrijven: wat wordt er eigenlijk gevraagd?

  • Schrijf zo het antwoord duidelijk op.



Slide 37 - Tekstslide