Persoonlijk voornaamwoord + 'avoir'

persoonlijk voornaamwoord
ik, jij, hij, zij, wij, jullie, u, zij
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

persoonlijk voornaamwoord
ik, jij, hij, zij, wij, jullie, u, zij

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke Franse persoonlijke voornaamwoorden ken je nog?

Slide 2 - Woordweb

Denk aan: 
Hoe heet JIJ?
IK heet ..
Hoe heet HIJ?
Sleep de juiste vertalingen naar het juiste persoonlijk voornaamwoord
il
nous
vous
elle
tu
je
wij
zij
ik
jullie
jij
hij

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als in de vraag staat: tu
dan heb je in het antwoord: ......?
A
tu
B
je
C
il
D
nous

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als in de vraag staat: vous
dan heb je in het antwoord: ......?
A
tu
B
je
C
il
D
nous

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Julia
kun je vervangen door: ...?
A
elle
B
il
C
je
D
tu

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Paul
kun je vervangen door ....?
A
elle
B
tu
C
il
D
je

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik = ?
A
je
B
j'ai
C
tu
D
il

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

on = ?
A
we, men
B
jullie, u

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wij = ?
A
vous
B
ils
C
nous
D
elles

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Marc & Nicole =
A
ils
B
elles

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'U' en 'jullie' zijn in het Frans allebei:
VOUS
A
vrai
B
faux

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord AVOIR (= hebben)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

avoir
=
  hebben



Sleep de juiste vorm van avoir naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                     avons
                          ont
                             ai
                        avez
                            as
                              a

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

hij heeft =
A
j'ai
B
elle a
C
ils ont
D
il a

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

heb jij ... ? =
A
tu as ... ?
B
j'ai ... ?
C
il a ... ?
D
vous avez ... ?

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

u heeft =
A
on a
B
nous avons
C
ils ont
D
vous avez

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mon père ..........
A
avez
B
a
C
as
D
ont

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Les chiens ......
A
a
B
avons
C
ont
D
avez

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies