Ma 18 dec Welke functies kan een inleiding hebben?

Functies van de inleiding
Inleiding
  • Onderwerp van de tekst introduceren.
  • Aandacht trekken
  • Stellen van een vraag
  • Mening van de schrijver
  • Iets over opbouw tekst vertellen
  • Leuk kort verhaaltje (anekdote)
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Functies van de inleiding
Inleiding
  • Onderwerp van de tekst introduceren.
  • Aandacht trekken
  • Stellen van een vraag
  • Mening van de schrijver
  • Iets over opbouw tekst vertellen
  • Leuk kort verhaaltje (anekdote)

Slide 1 - Tekstslide

Functies van het slot
  • Conclusie geven.
  • Samenvatting geven van de tekst.
  • Advies geven.
  • Waarschuwing geven.
  • Oproep doen
  • Toekomstverwachting
  • Antwoord op vraag uit inleiding

Slide 2 - Tekstslide

Functies van inleiding en slot
De inleiding is ook altijd bedoeld om de aandacht te trekken

Inleiding
Slot
Het onderwerp noemen
Een conclusie of samenvatting geven
De aanleiding noemen
Een advies of waarschuwing geven
De centrale vraag stellen
Een toekomstverwachting uitspreken
De mening van de schrijver geven
Een samenvatting geven
Een persoon of personen introduceren
Functies van inleiding en slot

Slide 3 - Tekstslide

De opbouw van een tekst
De opbouw van een tekst bestaat uit:

inleiding 
kern
slot

Slide 4 - Tekstslide

Inleiding
kern
Slot

nieuwsgierig maken

een aantal alinea’s met verbanden
een samenvatting van de tekst
Een opsomming

een advies geven
de opbouw van de tekst geven

Slide 5 - Sleepvraag

Inleiding
Middenstuk
Slot
Hoofdgedachte 
Deelonderwerpen
Iets over de opbouw van de tekst
Een belangrijke vraag
Toekomstverwachting
Een kort verhaaltje (anekdote)
Onderwerp
Advies
Antwoord op de vraag
Nieuwe informatie of een nieuw argument
Een mening of standpunt
Samenvatting
Voorbeeld bij het onderwerp
Conclusie
Aanleiding

Slide 6 - Sleepvraag

Intensief lezen 
Orienterend lezen
Globaal lezen 
Zoekend lezen
Je leest niet de hele tekst maar je gaat direct op zoek naar de informatie die je nodig hebt
Voor je de tekst helemaal doorleest, bekijk je eerst de opmaak van de tekst. Je kijkt naar de titel en tussentitels, de algemene lay-out (opbouw van de tekst met alinea's, afbeeldingen...) en de cursief of vet gedrukte woorden en zinnen.
Je leest de tekst niet aandachtig door, maar bekijkt deze snel door naar titel, plaatjes, bronnen en tussenkopjes te kijken. Hierdoor krijg je een indruk van de tekst en kun je al nagaan wat je al weet van dit onderwerp.
Je leest de tekst heel aandachtig en grondig. 

Slide 7 - Sleepvraag

Aanleiding
Advies
Toekomstverwachting
Conclusie
Anekdote
Opbouw v/d tekst
Inleiding 
Inleiding
Inleiding
Slot
Slot
Slot

Slide 8 - Sleepvraag

De opbouw van de tekst 
titel
inleiding
alinea
bron
plaatje

Slide 9 - Sleepvraag

MIDDENSTUK
INLEIDING
SLOT
Aanleiding v/d tekst
Voorbeeld bij het onderwerp
Leuk, kort verhaaltje bij het onderwerp
Belangrijke vraag
Mening
Opbouw v/d tekst
Deelonderwerpen uitgebreid besproken
Hoofdgedachte v/d tekst
Advies
Conclusie
Samenvatting
Toekomstverwachting
Antwoord op vraag

Slide 10 - Sleepvraag

Als je examenteksten gaat maken moet je eerst de hele tekst lezen voordat je de vragen gaat doornemen.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de eerste vraag die je jezelf moet stellen bij een examentekst?
A
Wat betekent de titel?
B
Wie heeft het geschreven?
C
Wat is de tekstsoort?
D
Wanneer is het geschreven?

Slide 12 - Quizvraag

waarom zijn signaalwoorden in een examentekst belangrijk?
A
je vind daardoor snel de hoofdgedachte
B
hier vind je vaak een antwoord
C
signaalwoorden zijn niet belangrijk
D
signaalwoorden verbinden de alinea's

Slide 13 - Quizvraag

Wat bedoelen we met "examenbegrippen"?
A
Moeilijke, Nederlandse woorden
B
Woorden die je op moet zoeken in een woordenboek
C
Woorden die in veel examens staan in de vraagstelling
D
De kernwoorden van een examentekst

Slide 14 - Quizvraag

Wat doe je altijd als eerste bij een examentekst?
A
De titel en de bron bekijken.
B
De inleiding en de slotalinea lezen.
C
De vragen lezen en antwoorden bedenken.
D
De eerste zin van elke alinea lezen.

Slide 15 - Quizvraag

Je moet alle woorden uit de examenteksten die je niet kent, opzoeken in een woordenboek.
A
waar
B
onwaar

Slide 16 - Quizvraag

Huiswerk voor di 13 sept 
Maken opdr. 5 en 6 blz. 22 t/m 27
Leren de theorie Blz. 44 t/m 48
Leren blz. 194 Het woordenboek

Slide 17 - Tekstslide