derde-naamval

Guten Morgen! 



Willkommen in der Deutschstunde!

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Guten Morgen! 



Willkommen in der Deutschstunde!

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
Wir besprechen:
  • Der-Gruppe
  • Ein-Gruppe
  • Dativ

Und wir üben ... 

Slide 2 - Tekstslide

Lernziel


Je kan de derde naamval in combinatie met de ein- en der-groep correct gebruiken en weet achter welke voorzetsels de derde naamval staat.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

De der- en ein-Gruppe in de 3e nvl.

Hoe weet je welke naamval een zinsdeel moet hebben?                          

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Uitlegvideo
Er volgt nu een korte video met uitleg over de naamvallen (niet alleen de derde)
en een paar voorbeelden

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Und jetzt du ....


Mache die Übungen!

Slide 12 - Tekstslide

Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quizvraag

Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Hoe vind je een bepaald zinsdeel?
zin in een andere tijd zetten
wie/wat + gez + ond
wie/wat + gez
aan/voor wie?
gezegde
lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp

Slide 16 - Sleepvraag

Voorzetsels met de 3e naamval
mit                             - met                                    aus            - uit
nach                         - naar
bei                             - bij                                        Het is zinvol deze
seit                            - sinds                                  voorzetsels uit het
von                             - van                                     hoofd te leren!
zu                                - naar
gegenüber              - tegenover

Slide 17 - Tekstslide

Welcher Satz ist falsch?
A
Ich gehe zu meiner Mutter.
B
Du schenkst deiner Freundin ein Buch.
C
Er ist bei sein Freund.
D
Der Buchstabe H kommt nach dem G.

Slide 18 - Quizvraag

Welk voorzetsel hoort niet in dit rijtje?
A
gegen
B
aus
C
bei
D
nach

Slide 19 - Quizvraag

Ein-Groep
Alle woorden uit deze groep volgen hetzelfde uitgangen-schema:

- ein, kein
- alle bezittelijke voornaamwoorden 

(ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, sein-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-)

Slide 20 - Tekstslide

Der-Groep
Alle woorden uit deze groep volgen hetzelfde uitgangen-schema:
- der, die, das
- dies-     (deze)                                      - solch-   (zulke)
- jen-       (die, dat)                                 - welch-   (welke)
- jed-       (iedere, elke)                         - all-           (alle)
- manch-    (menig, sommige)        - beid-      (beide)

Slide 21 - Tekstslide

Vul in (schrijf het hele lidwoord):
Ich wohne bei d... Tante.

Slide 22 - Open vraag

Vul in (schrijf het hele lidwoord):
Jan hat d... Lehrer das Buch gegeben.

Slide 23 - Open vraag

Vul in (schrijf het hele woord):
Das Buch habe ich von mein... Vater.

Slide 24 - Open vraag

Vul in:
Ich komme aus dies... Schule.

Slide 25 - Open vraag

Vul in:
Der Stift ist von mein... Onkel.

Slide 26 - Open vraag

Vul in:
Lina sucht nach d... Stift (m).

Slide 27 - Open vraag

Vul in:
Du trinkst aus jen... Glas (o).

Slide 28 - Open vraag

Vul in:
Du lernst seit e.... (een) Jahr (o) Deutsch.

Slide 29 - Open vraag

Vul in:
Er sucht nach e.... Aufgabe.

Slide 30 - Open vraag

Welke voorzetsels ken je nog met de 3e naamval?

Slide 31 - Open vraag

Noem minstens 5 woorden uit de der-Gruppe

Slide 32 - Open vraag

Jullie hebben allemaal een onvoldoende ... (grapje!)

Slide 33 - Tekstslide

Lernziel:
Je kan de derde naamval in combinatie met de ein- en der-groep correct gebruiken en weet achter welke voorzetsels de derde naamval staat.
A
Ja, ik snap het!
B
Ik moet nog meer oefenen, maar dan kan ik het.
C
Ik snap het nog niet.

Slide 34 - Quizvraag

Welke vraag heb je nog?
Of: Wat heb je nog nodig?

Slide 35 - Open vraag