Fictie blok 5, spelling blok 6

Wat gaan we doen?
- Korte herhaling van vertelde tijd en vertelperspectief.
- Herhaling werkwoordspelling.
- Korte uitleg woorden afbreken in teksten.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
- Korte herhaling van vertelde tijd en vertelperspectief.
- Herhaling werkwoordspelling.
- Korte uitleg woorden afbreken in teksten.

Slide 1 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de vertelde tijd in een verhaal?
A
Hoe lang het duurt voordat je een verhaal verteld hebt.
B
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt, dus nu, vroeger of toekomst.
C
De tijd die voorbijgaat in een verhaal.

Slide 2 - Quizvraag

Vrijdag
20 mei

Beste ikweetniethoejeheet,
Ik ga mijn dieren verliezen. Allemaal. Mijn broer komt mijn kelder inpikken. Drie jaar lang heb ik geknutseld en gebouwd aan mijn insectenlaboratorium. Drie jaar lang heb ik insecten verzameld en verzorgd. En ineens moeten ze allemaal verdwijnen? Hij zei het net, bij de spaghetti, gewoon langs zijn neus weg............
Hij stond op, trok de afwasmachine open, smeet zijn bord erin en vertrok naar zijn kamer. Ik kreeg geen hap meer door mijn keel.
Nu zit ik hier in de kelder. Ik schrijf dit. Mijn hand trilt nog steeds. De sprinkhanen en krekels tjirpen keihard, alsof ze een wedstrijdje doen.

..............................................
Eergister deed Jeppe al anders dan anders. Laat ik beginnen te vertellen wat er toen gebeurde.
eergister 

Woensdag 18 mei
Woensdagen zijn het fijnst. Dan heb ik de hele middag om in mijn kelder te zijn. Ik kwam thuis uit school, smeerde een paar boterhammen en pakte een appel en een banaan voor de kevers en de slakken. Ik wilde net naar de kelder gaan, toen Jeppe de keuken binnenkwam. 
Vertelde tijd is ongeveer 2 dagen: vanaf woensdagmiddag tot vrijdagavond na het eten. 

Slide 3 - Tekstslide

Welke van de onderstaande uitspraken is waar?
Het vertelperspectief is....
A
De manier waarop het verhaal geschreven is.
B
Vanuit welke persoon de gebeurtenissen in het verhaal beschreven worden.
C
De manier waarop jij het verhaal vertelt.

Slide 4 - Quizvraag

Vertelperspectief
In een verhaal is er altijd iemand die het verhaal vertelt. Alles wat er gebeurt, bekijk je door de ogen van die persoon. Dit noem je het vertelperspectief.

Slide 5 - Tekstslide

'Het mooiste wat ik heb'

Ik ga mijn dieren verliezen. Allemaal. Mijn broer komt mijn kelder inpikken. Drie jaar lang heb ik geknutseld en gebouwd aan mijn insectenlaboratorium. Drie jaar lang heb ik insecten verzameld en verzorgd. En ineens moeten ze allemaal verdwijnen? Hij zei het net, bij de spaghetti, gewoon langs zijn neus weg. We zaten tegenover elkaar aan tafel. Mam was er niet – mijn broer en ik eten meestal met zijn tweeën, of allebei apart, omdat ze vaak tot laat werkt.


Degene die dit vertelt is 'ik'.  De 'ik' in dit verhaal is Spinder of eigenlijk Hidde. Je bekijkt alles wat er gebeurt door zijn ogen. 

Slide 6 - Tekstslide

'Nieuwe schoenen'

Samen met Liam had Linus over het hek gehangen, de boodschappentas tussen zijn voeten op de grond. Zonder auto’s leek de straat nog breder dan anders. Hij stelde zich voor hoe daar straks duizenden soldaten zouden marcheren, in eindeloze rijen, helemaal tot bij Washington Square Park. Soldaten die vanavond op enorme schepen naar Europa vertrokken om mee te vechten tegen Hitler. Maar eerst zouden ze vanmiddag worden toegejuicht door heel New York. Heel New York behalve Linus, die thuis moest blijven omdat zijn schoenen bij de schoenmaker waren. Hij had de hele week gezeurd en gesmeekt of dat niet een week later kon, maar zijn moeder was onverbiddelijk. ‘Er komen nog meer parades dan me lief is’, zei ze. 


De gebeurtenissen beleef je vanuit Linus. Hij vertelt wat er gebeurt, maar niet vanuit de ik-vorm. Je blijft wat meer of afstand. 
Er is sprake van een hij-perspectief. 

Slide 7 - Tekstslide

'Het ijs beweegt'

Laurens keek opzij. ‘Ik denk toch niet dat Barents dit voorzien heeft.’ 
‘O nee? O nee? Is het jou weleens opgevallen hoe belachelijk veel proviand we aan boord hebben?’ 
‘We zijn met zijn zeventienen’, wierp Laurens tegen. ‘Maar dan nog! Ik heb er Claes over horen praten, maar toen heb ik er niet echt bij stilgestaan. Nou begrijp ik pas wat hij bedoelde.’ 
‘Wat zei hij dan?’ 
‘Dat de kans bestond dat we ergens moesten overwinteren. En ik, stommeling, dacht alleen maar aan China. Dat we daar het voorjaar moesten afwachten, en dan weer terug zouden varen. En nou … nou zijn we hier!’ 
Hij maakte een machteloos, allesomvattend gebaar – de eindeloze ijsvlakte, het doodse, kale land, de loodgrijze bergen in de verte. 
Laurens zei niets. Ook hij had bange vermoedens, zoals waarschijnlijk iedereen aan boord. Maar er werd niet openlijk over gesproken, nog niet. 
‘Nou?’ 
Laurens zuchtte diep. ‘Ik denk dat je gelijk hebt.’ 
Dit verhaal wordt verteld vanuit Laurens. Je bekijkt de gebeurtenissen door zijn ogen. Eigenlijk wisselt het in dit verhaal een beetje van Laurens naar Jan. 
Hier is dus ook sprake van een hij-perspectief. 

Slide 8 - Tekstslide

Lees dus goed!
Als je het verhaal perspectief moet benoemen, let je dus goed op wie de gebeurtenissen vertelt. Door wiens ogen kijk je?
Bij een ik-perspectief is dat vaak duidelijk, omdat in het hele  verhaal de ik-vorm gebruikt wordt.  

Slide 9 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer met het vervoegen van werkwoorden?
  • Bepaal eerst of het werkwoord een persoonsvorm is.
  • Is het een persoonsvorm, dan ga je het werkwoord vervoegen.
  • Voor het vervoegen kijk je naar de ik-vorm!
  • Tegenwoordige tijd? Ik-vorm + -t of ik-vorm + -en
  • Verleden tijd? Ik-vorm + -te/-de of ik-vorm + -ten/-den

Slide 10 - Tekstslide

Even oefenen:
  • Hij .....(houden) van lezen en gamen. 
  • Persoonsvorm? 
  • Welke tijd?
  • Tegenwoordige tijd, dus ik-vorm = houd + -t
  • Hij houdt van lezen en gamen. 

Slide 11 - Tekstslide

Nu deze:
  • De leerling ......(maken) gisteren zijn huiswerk.
  • Persoonsvorm?
  • Welke tijd?
  • Verleden tijd, dus ik-vorm = maak + -te
  • De leerling maakte gisteren zijn huiswerk. 

Slide 12 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 't-kofschip (of sexy fokschaap)?
  • Bij twijfel over -te of -de en bij het voltooid deelwoord. 
  • Als je 't-kofschip gebruikt heb je de stam van het werkwoord nodig. 
  • Stam van het werkwoord is het hele werkwoord - en. Let op! Is niet altijd hetzelfde als de ik-vorm. 
  • Komt de laatste letter van de stam voor in 't-kofschip, dan krijg je ik-vorm + -te of een voltooid deelwoord met een -t

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld:
  • De kat ........(krabben) mij vorige week.
  • Persoonsvorm?
  • Welk tijd?
  • Verleden tijd, dus ik-vorm + -te of -de.
  • Is het nu krabde of krabte?
  • Wat is de stam van het werkwoord?
  • stam = krabb, de laatste letter is een b en zit niet in 't-kofschip
  • De kat krabde mij vorige week. 

Slide 14 - Tekstslide

Nog een voorbeeld:
  • Ik ben vorige week ......... (verhuizen).
  • Persoonsvorm?
  • Geen persoonsvorm, maar voltooid deelwoord.
  • Eindigt het vd op een -d of een -t?
  • Wat is de stam van het werkwoord?
  • Stam = verhuiz, laatste letter zit niet in 't-kofschip, dus een -d.
  • Ik ben vorige week verhuisd.

Slide 15 - Tekstslide

Vul het juiste werkwoord in:
1. De regering .......... (vergaderen) veel over de richtlijnen.
2. De richtlijnen zijn vorige week weer ........ (veranderen).
3. De jongen .....(wachten) gisteren lang op zijn vriendin.
4. Toen de zon onderging, ......(glanzen) de zee prachtig.

Slide 16 - Open vraag

Antwoorden:
1. De regering vergadert (vergaderen) veel over de richtlijnen.  
2. De richtlijnen zijn vorige week weer veranderd (veranderen).
3. De jongen wachtte (wachten) gisteren lang op zijn vriendin.
4. Toen de zon onderging, glansde (glanzen) de zee prachtig.

Slide 17 - Tekstslide

Woorden verdelen in lettergrepen
Als een woord niet meer op een regel past, kun je het afbreken. In Word gebeurt dit automatisch. Let er bij schrijfopdrachten wel op dat dit op de goede manier gebeurt. 

Slide 18 - Tekstslide

Afkortingen
Soms worden afkortingen gebruikt, omdat woorden anders te lang zijn om op te schrijven (of uit te spreken).
Let er wel op dat je in officiële brieven en teksten geen afkortingen mag gebruiken. Je schrijft woorden dan voluit. 

Slide 19 - Tekstslide

Afsluiting 

Slide 20 - Tekstslide