B3b H3 en H4 voorbereiden

Ik herken een opsomming onder andere aan:
A
maar, echter
B
onder andere, neem nou
C
daardoor, doordat
D
ten eerste, streepjes, getallen
1 / 13
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Ik herken een opsomming onder andere aan:
A
maar, echter
B
onder andere, neem nou
C
daardoor, doordat
D
ten eerste, streepjes, getallen

Slide 1 - Quizvraag

Ten gevolge van, daardoor, doordat is een signaalwoord voor:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
oorzaak-gevolg

Slide 2 - Quizvraag

Een onderwerp van een tekst kan ik omschrijven in één of slechts een paar woorden. Is dit juist?
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quizvraag

Welke vraag stel ik mezelf als ik de hoofdgedachte van een tekst wil vinden?
A
Wie is de hoofdpersoon
B
Wat denk ik?
C
Wat is het belangrijkste wat in een tekst over het onderwerp wordt gezegd.

Slide 4 - Quizvraag

De struik zit vol mieren, kevers en muggen. Waarvan is dit een opsomming?
A
Van dieren
B
Van planten
C
Van insecten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een tegenstelling van negatief?
A
lief zijn
B
slecht
C
positief

Slide 6 - Quizvraag

De brug staat open, daarom kom ik te laat op school. Wat is de oorzaak?
A
Dat de brug open staat.
B
Dat ik te laat kom.

Slide 7 - Quizvraag

De brug staat open, daarom kom ik te laat op school. Wat is het gevolg?
A
Dat de brug open staat.
B
Dat ik te laat kom.

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent 'tijdsvolgorde'?
A
In volgorde van tijd.
B
In volgorde van handelen.

Slide 9 - Quizvraag

Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder. Waaraan zie je dat het een opsomming is?
A
dubbele punt
B
komma's
C
het woordje 'en'
D
dubbele punt, komma's en het woordje 'en'.

Slide 10 - Quizvraag

Ik voel me ziek, toch ben ik naar school gegaan. Aan welk woord zie ik dat dit een tegenstelling is?
A
voel
B
naar
C
me
D
toch

Slide 11 - Quizvraag

Ik ga fietsen, zoals zo veel mensen doen. Aan welk woord zie ik dat dit een 'voorbeeld' is?
A
ik
B
zoals
C
doen
D
veel

Slide 12 - Quizvraag

Ik moest ijs krabben, daardoor ben ik te laat. Aan welk woord zie ik dat dit een oorzaak-gevolg is?
A
moest
B
daardoor
C
te
D
ben

Slide 13 - Quizvraag