In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan we vandaag doen?
Huiswerkcheck
Herhalen theorie inleiding en slot
Oefenen
Zelf aan de slag
Evaluatie (5 minuten)
Slide 1 - Tekstslide
Je kunt kenmerken van een inleiding en slot benoemen.
Je kunt de kenmerken van een inleiding en slot herkennen in een tekst.
Lesdoelen
Slide 2 - Tekstslide
apps.noordhoff.nl
Slide 3 - Link
is het eerste deel van een tekst
Een inleiding heeft twee functies:
De lezer nieuwsgierig maken naar de rest van de tekst; vaak gebeurt dat met een voorbeeld of een bijzondere vorm daarvan: een anekdote, een meestal grappig (waargebeurd) verhaaltje;
duidelijk maken wat het onderwerp van de tekst is; er worden bijvoorbeeld één of meer vragen gesteld, die verderop in de tekst beantwoord worden.
De inleiding
Slide 4 - Tekstslide
In het middenstuk staat de meeste informatie over het onderwerp. Dit tekstgedeelte bestaat vaak uit meerdere alinea's (losse stukjes tekst). Elke alinea behandelt een ander deel van het onderwerp (deelonderwerp).
Het middenstuk
is het grootste gedeelte van de tekst
Slide 5 - Tekstslide
Het laatste deel van een tekst is het slot. Ook dit kan uit één of meer alinea’s bestaan. In een slot vind je meestal een conclusie (de hoofdgedachte), vaak herkenbaar aan signaalwoorden als dus en daarom of een korte samenvatting, vaak herkenbaar aan signaalwoorden als kortom en al met al.
Daarnaast vind je soms een aanbeveling (een advies),
een aansluiting bij de inleiding, zodat het verhaal mooi ‘rond’ is of een toekomstverwachting.
Het slot
is het laatste stuk van de tekst
Slide 6 - Tekstslide
Er volgen nu wat herhalingsvragen
Slide 7 - Tekstslide
Alle teksten hebben een inleiding - middenstuk - slot
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Kies het juiste woord:
In een inleiding / middenstuk / slot van een tekst maak je kennis met het onderwerp van de tekst.
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
Slide 9 - Quizvraag
Hoe noemen we de zin waarin het belangrijkste van de alinea staat?
Slide 10 - Open vraag
Uit hoeveel alinea’s bestaat een inleiding?
A
altijd uit één alinea
B
altijd uit twee alinea's
C
soms uit één alinea, soms uit meerdere alinea’s
D
altijd uit meerdere alinea's
Slide 11 - Quizvraag
Aan welk signaalwoord kun je een slot herkennen?
A
al met al
B
echter
C
maar
D
ook
Slide 12 - Quizvraag
In welk deel van de tekst vind je meestal de deelonderwerpen?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Video
00:10
Hoe sluit de presentator de inleiding af?
A
Met een anekdote
B
Door een vraag te stellen
C
Een probleem noemen
D
Hij geeft voorbeelden
Slide 15 - Quizvraag
01:45
De spreker zegt: ‘En roddelen speelt daarbij nou net een heel belangrijke rol. Namelijk op twee manieren.’ Welke twee manieren zijn dat?
A
Je hebt meer plezier met elkaar en je leert elkaar beter kennen.
B
Je leert elkaar beter kennen en het helpt om te bepalen wat onze normen zijn.
C
Je kunt beter met elkaar communiceren en je kunt beter met elkaar lachen.
D
Je leert elkaar beter kennen en je leert jezelf beter kennen.
Slide 16 - Quizvraag
02:30
Waarom kun je beter roddelen over BN’ers dan over mensen uit je naaste omgeving?
Slide 17 - Open vraag
03:49
Wat is de juiste volgorde?
A
1-2-3-4
B
1-3-4-2
C
3-1-4-2
D
4-3-1-2
Slide 18 - Quizvraag
04:11
Hoe wordt de video afgesloten? Wat is de functie van het slot?
A
Er wordt een advies gegeven
B
Een toekomstverwachting
C
Er wordt een korte samenvatting gegeven
D
De vraag uit de inleiding wordt beantwoord
Slide 19 - Quizvraag
00:10
Wat is het onderwerp?
A
BN'ers
B
Juicekanalen
C
Roddelbladen
D
Roddelen (over bn'ers)
Slide 20 - Quizvraag
ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
* = online
Maken opdracht 6,7 (t/m 7.6)10B*,11B*,12B*+ leren woordlijst §5